vrijdag 24 december 2010

Een witte kerst

CAUSERIE MARC DESMET VOOR BRAAMBOS BIJ KERSTDAG 2010

Sneeuw. Het duurt misschien maar even. En toch. Je wordt ’s morgens wakker, en je weet dat er iets ongewoons in de lucht hangt. Je weet nog niet direct wat het is, of toch, ergens zit het wel in je geheugen, maar het gebeurt niet zo vaak. En dan dringt het tot je door, je herinnert het je: het heeft gesneeuwd. Het lawaai van de wereld is even gedempt. Er heerst een soort ongewone rust, vrede, tussen de vele bedrijven en de bedrijvigheid en het gedreven zijn van het leven. Je herinnert je dat dit ook in de wereld is. Je ziet de wereld even anders, sneeuwwit. Een openbaring. Een feest.

Het kerstfeest luidt dit jaar de kerstvakantie in. Die zal lopen tot het feest van Driekoningen. Daardoor valt de liturgische kersttijd samen met de kerstvakantie. Die kersttijd loopt met andere woorden van het feest van de baring van Jezus tot aan het feest van de open-baring zoals het feest van de Driekoningen ook nog heet: Jezus openbaart zich als goed nieuws voor alle mensen van goede wil, en niet alleen voor gelovigen. Op dat feest van de Openbaring, Driekoningen, zou ik willen focussen, en de weersomstandigheden inspireren mij om dat te doen aan de hand van een strofe uit een kerstlied van Anton van Duinkerken:

Nu zal het gauw gaan sneeuwen,
Dan worden de wegen wit.
Dan rijden de drie kamelen,
Waarop elk een koning zit
Door een woestijn van eeuwen
Vol boosheid en gevit.


Eeuwen vol boosheid en gevit. Ja, de wereld is zwart van ellende en er loopt een zwarte draad door het leven. Zo ook door de Blijde Boodschap heen. Dat is van meetaf aan duidelijk, ook in de naïeve kindsheidsevangelies. Er is de geslachtslijst van Jezus waarmee Matteüs zijn evangelie begint: van Abraham tot David (koning, maar ook zondaar), van David tot de ballingschap (ellende!), van de ballingschap tot de Messias (die vermoord zal worden). En in die geslachtslijst verder veel figuren die echt geen doetjes waren. En aan het wat duistere eind van de lijst Jozef, adoptievader ondanks zichzelf, die bijna Maria in stilte had laten stikken. Straks de vlucht naar Egypte, want Herodes is uit op kindermoord. Ellende en moord alom.

En toch dit levende kind dat ‘krijt’: In Jezus is God voor altijd met ons en alle anderen. Als sneeuw die het lelijke van de wereld even zacht bedekt. Als een maagdelijke ongeschondenheid die – hoe is het mogelijk - toch bestaat ondanks de vele verkrachtingen, misbruiken en pijn. Als witte sneeuw die even bedekt maar die onschuldig bloed ook feller rood kleurt..

Sneeuw. Het heeft iets magisch, iets vertragends en rustgevends zoals de bewegingen van de kamelen die door de woestijn trekken. De kamelen van de magiërs uit het Oosten. Mooie figuren, die magiërs. Mooie, kleurrijke kleren, zo stellen we ze ons voor. Ook figuurlijk mooi. Ze komen uit het oosten. Daar ligt de toekomst, naar het schijnt. Economisch, maar misschien ook geestelijk, ik denk aan het succes van Mindfulness. Die magiërs, wijzen of koningen, zijn heidenen, lieve heidenen, Gods heidenen. Het blijven wel magiërs: mensen van de wereld van de magie – het etherische, de new age; niet de echte, zuivere, orthodoxe religie. Niet katholiek.

Niettemin willen die wijzen ‘de koning van de joden eer bewijzen’. ‘Ze hebben zijn ster zien opkomen’. Dat geeft vaag de richting aan. Ze gaan aandachtig op stap ‘met iets in hun hoofd dat stroomt en licht geeft’, zoals een lied zingt. Door de woestijn. De wijzen gaan ook te rade bij de wetenschap, bij de theologie en de geschiedenis, bij de kenners van de geloofstraditie die hun vermoeden wetenschappelijk bevestigen: er bestaan woorden voor het vermoeden van de magiërs; wat zij zoeken, staat op tekst, is reeds verwoord. Een beetje zoals mindfulness ontmoeting is tussen oosterse boeddhistische wijsheid en westerse wetenschap. De wijzen bewegen zich daarbij vol goede wil en onschuld voort in een milieu van politiek, intriges, van schijnbare belangeloosheid en interesse – getekend: Herodes. En toch is het ook via die perverse wereld dat ze naar Betlehem, plaats van nieuw, echt leven, worden verwezen.

En dan pas duikt de ster terug op die ze hebben zien opkomen. Tot waar ze stilstaat. Dat terugvinden van die ster, van die beginintuïtie – zo’n lange zoektocht geleden – : dat vervult hen met vreugde, en dat is het kenmerk dat zij echt en nieuw Leven gevonden hebben. Welk leven? Iets heel eenvoudigs, als een moeder en een kind.
Ze voelen intuïtief aan – als in een droom - dat dit zo mooi is dat ze deze parel niet voor de zwijnen mogen gooien. Dus niet terug naar Herodes. De drie wijzen gaan dus langs een andere weg terug naar huis. Er wordt niet gezegd dat ze joods-christen worden. Maar ze hebben gevonden wie het mensenkind is. En dat verbindt hen, die uit een andere traditie en religie stammen, met het Mensenkind. Er is een verbond over die grenzen heen. En in bedekte termen – zoals sneeuw de aarde bedekt - worden zij vreugdezaaiers en verkondigers.

Door een woestijn van eeuwen
Vol boosheid en gevit
Rijden de drie kamelen
Waarop elk een koning zit,
Nu zal het gauw gaan sneeuwen
En dan wordt de wereld wit

Uit: Kerstlied, Anton van Duinkerken (laatste strofe)

maandag 1 november 2010

Halloween, Allerheiligen, Allerzielen: de kinderen 'Vanderdood'

ALLERHEILIGEN 2010

1 en 2 november: Allerheiligen en Allerzielen vormen als het ware een kerkelijke tweeëiige tweeling; de laatste jaren heeft hun niet kerkelijk broertje Halloween uit Noord-Amerika de Plas overgestoken. Halloween wordt er op 31 oktober gevierd en is daar nadrukkelijk in het straatbeeld aanwezig onder vorm van vele pompoenen, schedels, grappige en macabere figuren en spoken, aan de ingang van de huizen en in de tuinen, ons ondertussen ook wat bekend.

Halloween, Allerheiligen, Allerzielen: het is een soort drievuldige benadering van de dood, midden in het seizoen van het afsterven, de herfst. Drie manieren om met de dood om te gaan, om ermee te kunnen leven. Drie kinderen van het gezin ‘Vanderdood’ die elk hun eigenheid hebben, die elk hun eigen weg gaan, de een niet kerkelijk de andere twee wel.

Halloween gaat er lachend mee om. Laten we er een grap van maken, iets karnavalesks, de dood bezweren met ironie, ja bijna cynisme. ‘Dood. Levend begraven op 31 oktober’ lees je dan op een vuilniszak langs de weg in Noord-Amerika. 31 oktober is op sommige plaatsen de ‘bad night’ waarin kinderen voor een keer de toelating krijgen om mensen die het hen moeilijk gemaakt hebben in de maling te nemen: bordjes verplaatsen en hun huis te koop zetten bijvoorbeeld. Een beetje chaos maken, want is dood niet een vorm van chaos, iets wat de goede orde van zaken en de agenda’s stevig verstoort? Of laat ons een feestje bouwen, een party waarop we ons als freaks verkleden. Een grap, een party, een snuifje cynisme; vertier: we amuseren ons als het ware dood. Het is een manier van omgaan met de dood die past bij deze tijd, en waarop de kerkelijke tweeling Allerheiligen en Allerzielen misschien wel eens heimelijk wat jaloers zijn, want die zijn zo ernstig, maar toch ook weer niet gelijk.

De naam van Halloween’s broer ‘Allerheiligen’ verwijst naar het geheel van de heiligen. Dat zijn er nogal wat, zeker sinds de vorige paus, en heel zeker als je die aanvult met al de niet officiële, maar effectief heilige mannen en vrouwen. Een officiële heilige is iemand die overal in de wereld, en niet enkel op een bepaalde plaats, vereerd mag worden, en uiteraard pas na zijn dood. Iemand wordt ook pas heilig verklaard als een onverklaarbare heling, een miraculeuze genezing aan hem of haar toegeschreven kan worden. Akkoord, bij heiligverklaringen kunnen soms serieuze vraagtekens gesteld worden: waarom het zowat honderd jaar heeft geduurd voordat Damiaan heilig verklaard werd, terwijl andere minder evangelisch ogende personen op een minimum van tijd heilig verklaard worden, ja, dat heeft blijkbaar niet alleen met de heiligheidscoëfficiënt van de persoon te maken maar ook met kerkpolitiek en geld, en mag met enige Halloween-ironie bekeken worden; maar in elk geval is de verering omwille van de evangelische en van-god-sprekende kwaliteit van een leven, en omwille van zijn helende-genezende invloed zelfs over de grens van de dood heen, een heel andere manier om met de dood om te gaan dan de ironie van Halloween. Die verering van een heilige en de poging om te leven naar zijn of haar concreet model geven ons een manier om onze vrees voor de dood enigszins te overstijgen. De verbinding met iemand in het hiernamaals werpt een ander licht op de duistere dood van het hiernumaals.

En dan is er zus Allerzielen: na de ironie van Halloween en de verering van Allerheiligen, is er de herdenking van Allerzielen. Na de pompoen aan de huisdeur, en na de afbeelding van de heiligen in kapel of kerk, is er de chrysant op het kerkhof. Zeg het met bloemen als je niet meer kunt praten met elkaar. Na het pompoeneuse vertier van Halloween thuis en op party, na de wat pompeuse loftrompet van Allerheiligen in de kerk, is er de bescheiden ingetogenheid van Allerzielen op de laatste rustplaats. Eigenlijk de meest vertrouwde/bekende, de BV onder de drie kinderen ‘Vanderdood’. De herinnering koesteren, niet willen vergeten, is nog een wijze van omgaan met sterven en dood. ‘We zullen je nooit vergeten’, wordt geschreven bij zoveel uitvaarten. Maar geheugenverlies loert niettemin om het hoekje. Een laatste rustplaats voor de overledene helpt om hem of haar een plaats te kunnen geven in ons geheugenpaleis.

Erkennen, niet vergeten dat iemand gestorven is, dat hij of zij een van ons was, gewoon daar willen bij stilstaan, en dat met velen, ja met z’n allen, kan aller-zieligst lijken, maar het kan ook bemoedigend werken, juist doordat we het met velen doen. Morgen hierover meer.


ALLERZIELEN 2010

Allerzielen: een groot bemoedigingsmoment?

Op de palliatieve dienst waar ik werk organiseren wij vijf keer per jaar een bemoedigingsmoment. Dan worden families van bij ons overleden patiënten uitgenodigd om samen met een aantal mensen van ons team hun dierbaren te gedenken. Het gaat telkens om een 25-tal overledenen van de voorbije maanden. Er komen tot honderd personen naartoe. Wat doen we? Heel eenvoudige dingen. Over elke overledene wordt door iemand van het team een korte, bemoedigende tekst geschreven over hoe we de persoon in de tijd dat hij of zij bij ons was hebben ervaren. Telkens wordt bij het lezen van de tekst ook een kaarsje aangestoken, en volgt een korte stilte. Er wordt muziek gedraaid of gespeeld; iemand vertelt een zelf geschreven echt of fictief verhaal ; er wordt aan elke familie een roos uitgedeeld met daaraan gehecht de tekst over de overledene; de dokter mag, naar goede gewoonte, het laatste woordje voeren. En nadien is er koffie en taart, en ontmoeting. We doen het al meer dan tien jaar. Het valt ons op hoe bemoedigend dit eenvoudig ritueel werkt. Ik vraag me altijd af: wie bemoedigt hier wie? Zijn wij, de zorgverleners, degenen die de familieleden bemoedigen of is het omgekeerd? Of is het de overledene die ons op een heel andere wijze vanuit zijn of haar verte bemoedigt? Het is merkwaardig dat je door iets samen te delen, ook al is dat een triestig gegeven, toch bemoediging kunt ondervinden. ‘Ik wist niet dat we met zovelen waren die in die periode iemand verloren hebben’, horen we dan vaak zeggen.

Samen de overledenen herdenken, dat is toch ook Allerzielen. Dan bedenk ik, vanuit het bemoedigingsmoment van onze kleine dienst, hoe Allerzielen - op het eerste zicht toch een ‘aller-zieligst’ gebeuren - ook bekeken kan worden als een groot bemoedigingsmoment van de bredere gemeenschap.

Toch is daar de steenharde, zeg maar grafsteen-harde, koude realiteit van het overlijden, van de definitieve lichamelijke afwezigheid van onze geliefde. Het lichaam werd toevertrouwd aan de vier klassieke elementen: grond, vuur, water, lucht. Het lichaam verdwijnt in de grond, begraven in een kist, of uitgestrooid als as in een weide of een urne. Het lichaam wordt overgeleverd aan het water in de grafkelder of als as aan de zee. Of het gaat op als rook van een crematorium, verpulverd door hitte. De elementen daarentegen waar de mens van deze tijd zich in beweegt en zich in zijn element voelt, zijn helemaal anders dan de klassieke elementen, het zijn de zogezegde media, met name: de beelden en geluiden van televisie en radio in schier eindeloze variaties, de vele blaadjes en kranten, en natuurlijk het onuitputtelijke Internet via computer en andere iphones. Al deze middelen maken dat we van onze overledenen nu ontzettend veel beelden, ja geluiden, opnames, Internetreferenties en andere achtergelaten boodschappen kunnen bewaren, en niet alleen die ene foto op een grafsteen, en dat ze daarin op een bepaalde wijze onsterfelijk worden. Objectieve onsterfelijkheid noemt men dat wel eens, en die is blijkbaar erg vergroot.

De mens van de radio en TV wereld, van de blaadjes en van Internet wordt teruggeschonken aan grond, water, vuur, lucht. Er blijven weliswaar objectieve sporen onder vorm van beelden en geluiden, maar hoe zit het met de subjectieve onsterfelijkheid, met verder leven over de dood heen, en met onze vereniging met hen over de dood heen als het lichaam verdwijnt? En dan beginnen we tastend te spreken van ‘de ziel’. Hoe zit het met onze ziel? Met ons aller ziel? Met wie we eigenlijk zijn, met – nog een ander woord - onze essentie?

Om de ziel, de essentie op het spoor te komen helpen foto’s en geluiden niet altijd, integendeel. Als je op reis bent (zoals ik in Québec), en je neemt veel foto’s omdat je wil vasthouden wat je allemaal ziet aan moois en merkwaardigs, dan kan je wel eens de ervaring opdoen dat terwijl je al die foto’s neemt en de beelden nadien bekijkt, je ergens de smaak van het mooie zelf voor een stuk mist. Tijdens onze reis op aarde kunnen tegenwoordig veel beelden en geluiden opgenomen worden, en we zijn nadien wel blij dat we ze hebben, maar ze helpen niet altijd om de essentie van de geliefde, van het leven te proeven. De essentie van een mens is immers intiem en ondoorgrondelijk, ze is als een parfum van een bloem – aanwezig maar ongrijpbaar en vluchtig – ze is als benzine (‘essence’ in het Frans) wat ‘brandstof’ betekent en ook een goed oplosmiddel van vieze plekken. Wanneer we dus de essentie raken, raken we iets ondoorgrondelijks, ruiken we als het ware een parfum, ontvangen we energie en lijken vele van onze problemen zich op te lossen. Misschien dat we soms juist in de afwezigheid iemands essentie, zijn of haar diepere betekenis duidelijker, meer voelbaar, aanwezig weten. Iets vibreert, zij het dan nog onder de modus van het gemis. En misschien helpt Allerzielen daarbij.

Aller-zielen, samen herdenken van de overledenen. We doen het samen, dat is het punt; dat is het verschil met het misschien vaak of dagelijks denken aan een of andere dierbare overledene. We denken aan hen, we willen ons verbonden weten over die onvoorstelbare grens van leven en dood heen… Iets vibreert in elk van ons. We vibreren samen. Sommigen zullen het bidden voor/tot de overledenen noemen.
Aller-zielen is met velen zonder veel woorden, en eerder door de wat ingehouden gang naar de laatste rustplaats, uitdrukken en erkennen: de dood hoort bij het leven, we zeggen ‘ja’ tegen het geheel van het leven, dat wil zeggen: leven én sterven, en we putten daar vreemd genoeg bemoediging uit. Daar moet je een mens voor zijn, dat doen dieren niet. Sterven hoort tot ons leven, of dat nu heilig was of niet, en zo behoren wij elkaar toe.

Allerzielen, het is de hoogmis van het gemis, indien u wilt, en door het samen te doen scheppen we een breed bemoedigingsmoment, een ritueel waarlangs de essentie, de ziel van de overleden geliefde de onze kan raken. Die ervaring is u in elk geval toegewenst.

zondag 3 oktober 2010

Naar Québec

Ik vertrek binnen enkele uren naar Québec. Eerst volg ik het congres over palliatieve zorgen in Montréal (5-8 oktober), nadien doe ik een korte retraite (9-12 oktober), dan volgt een trip van vijf dagen met een gehuurde auto langs de Saint-Laurent (slapen in 'gîtes'). De laatste week breng ik door in de stad Québec, met op het einde vier conferenties, één aan de Université Laval en drie op een congres voor geestelijke zorgverleners, en ook een radio-intervieuw van een uur, allemaal over euthanasie. De Benelux is een unicum op het vlak van euthanasie in de wereld, tot nu toe. Alleen hier bestaat een echte euthanasiewet en daardoor vormt ons land een soort ethisch laboratorium, en mag ik verslag uitbrengen over de resultaten van onze 'ethische experimenten'. Benieuwd.

Flink gevuld maar met tussenin toch negen dagen van stilvallen.

Tot over enkele weken, allicht met een impressie uit het land van de Indian Summer.

zondag 5 september 2010

Over gezonde radicaliteit

Op 5 september gaf ik in de Universitaire Parochie de volgende homilie.

Lezingen:
Wijsheid 9,13-18
Lucas 14,25-33

Jezus dwingt tot reflectie over ons engagement om te komen tot gezonde radicaliteit.

1.Jezus raakt ons op een gevoelig punt: gehechtheid aan mensen en ons eigen leven

‘In die tijd trokken talloze mensen met Jezus mee; Hij keerde zich om en zei.’

‘Hij keerde zich om’: als een stop, een onderbreking, een stilstand, een moment van ‘Wacht eens even’. Jezus lijkt als het ware geïrriteerd, ongemakkelijk, geambeteerd, door de massa’s die Hem volgen. En Jezus schudt de fans – daarom nog geen volgelingen – door elkaar en schudt ze daarmee ook wat van zich af. Hij geeft te denken. Denk eens na voor ge verder in mijn zog optrekt, u vastzuigt aan mij. Kom tot jezelf, en volg mij in grotere vrijheid.

‘Als iemand zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat/verfoeit, kan hij mijn leerling niet zijn’

Toch straf: Als iemand degenen met wie hij zich verbonden weet, die hij liefheeft, die hem dierbaar zijn, of op een of andere manier een invloedrijke rol spelen in ons leven, als iemand die niet ‘haat’/verfoeit, kan hij mijn leerling niet zijn. Hoezo? Wat dan met ‘vader, moeder zult gij eren!?’ Wat dan te denken van het verhaal van de verloren zoon die terugkeert naar zijn vader, verhaal dat hier onmiddellijk op volgt? (Lc 15) Verwarrend toch.

‘Haten…’? Dit betekent niet: het zit goed als ik haatgevoelens koester tegenover deze mensen in mijn leven. Haatgevoelens kunnen mij zo benemen dat ik helemaal niet vrij ben. Eerder lezen we daar de semitische gewoonte in om in contrasten te spreken. Een beetje zoals wij overdrijven als we zeggen ‘Hij kent er niets van’ of: ‘hij kent er alles van’.

Ik denk dat we ‘haten’ zouden kunnen hertalen als: relativeren, niet verabsoluteren; radicaal relativeren d.w.z. niet op de eerste plaats stellen, er niet de absolute voorkeur aan geven, de ruimte van je hart niet volledig laten benemen door een ander mens of je eigen persoon. Of nog: anders vasthouden, niet om afstandelijk te worden maar om mezelf te worden en God God te laten zijn in mijn leven d.w.z. kans te geven aan zijn liefde en wijsheid.

2. Jezus doet ook beroep op ons gezond verstand

Jezus roept mensen op om na te denken over hun navolgen, over hun engagement. Positief gezegd: Hij stimuleert ze om bewust te kiezen en zo mensen te worden die in meer vrijheid Zijn weg gaan.

Hij probeert ze tot die reflectie te brengen door ze eerst op hun gevoelens aan te spreken, te shockeren: stop! Wie zijn dierbaren en zijn eigen leven (carrière, gezondheid,…) niet ‘haat’, niet relativeert, kan mij niet volgen. Hij spreekt ze aan op hun gevoelens van gehechtheid. Hoe vast zit ik aan mensen en dingen?

Vervolgens spreekt Hij ze aan op hun nuchter, gezond verstand: iemand die mij zomaar navolgt zonder zijn dierbaren en zijn eigen leven te kunnen relativeren, die is als de man die een toren wou bouwen maar niet nadacht over de begroting zodat hij enkel de fundering kon leggen en niets afwerken, en zo maakte hij zich onsterfelijk belachelijk; of nog erger, hij is als de koning die met een te klein leger onbezonnen een veel sterker leger tegemoet ging en dood en vernieling op zijn weg vond. Dat is niet menselijk, dat is niet de bedoeling.

Kijk naar je gevoelens, je bindingen, naar dat emotionele gegeven, en denk daar eens over na. Jezus zet ons op een forse manier aan om te zien of ik Hem op deze manier wel kan verder volgen. Hij ontnuchtert ons, om tot nuchterheid en meer vrijheid te komen.

Hij besluit met een soort samenvattende herhaling van zijn eerste gedachte: ‘Niemand van u kan mijn leerling zijn als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit’ (tot en met zijn eigen leven)

Het klinkt opnieuw straf maar radicaliteit staat blijkbaar toch niet in tegenspraak met nuchter nadenken/afwegen, met een bepaalde luciditeit: ben ik wel in staat om bepaalde relaties te relativeren? Evangelische radicaliteit heeft niet veel vandoen met een heroïsche wilskrachttoer, maar eerder met een vaststellen van wat mij gegeven wordt: spiritualiteit heeft alles van doen met eenvoudig helder kunnen zien: dit is gegeven. (Spirituele gegevens. Gegeven door wie? De gelovige zal soms zeggen: niet door een mens, wel in een mens door iets/iemand die hem overstijgt.)

En dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Om dat te zien moeten we regelmatig in onszelf terugtrekken, moet ik naar mijn wortels gaan en dan kan ik komen tot een radicaliteit die menselijk is. Radicaliteit die louter uit onze wilskracht voortkomt, en niet omdat het gegeven wordt, is onmenselijk, denk ik, en niet de bedoeling. Wat doet mij dat zeggen? Jezus’ gedrag zelf vooreerst: Elders in Lucas lezen we, waar hij het weer heeft over grote drommen: ‘Grote drommen mensen stroomden samen om Hem te horen en hun ziekten te laten genezen. Maar Hij trok zich telkens terug in de eenzaamheid om te bidden.’

3. God zelf weekt ons los van onze gehechtheden.

Wat daar gebeurt, in de eenzaamheid, merk ik in de Geestelijke Oefeningen. Deze zomer heb ik zoals elk jaar een week Geestelijke Oefeningen begeleid. Daar zie je een beetje wat het betekent om naar de wortels te gaan en dan te zien hoe de wijsheid van God werkt, waarover de eerste lezing het had.

‘De gedachten der stervelingen zijn onzeker, en twijfelachtig onze berekeningen.’
‘Wie zou uw wil kunnen kennen, als Gij hem het inzicht niet geeft, en uw heilige Geest niet van boven zendt? Zo alleen kunnen de mensen op aarde rechte wegen gaan, leren zij kennen wat U welgevallig is, worden zij door de wijsheid gered.’

Toch wel fascinerend, telkens weer, als mensen daar iets van proeven. In de praktijk is het God zelf die ons moet losweken van wat wij bezitten als we er helemaal aan vast zitten. Hij kan op de meest menselijke manier onze verhouding tot wat en wie dierbaar of belangrijk zijn in ons leven ordenen – en dat is telkens als het gebeurt een wonder – God of surprises - want vaak lijkt het onmogelijk dat we loskomen van onze gehechtheden.

(1) Op het einde van een retraite in Rochefort nam iemand zich voor een voettocht te maken naar het dorpje Humain. Hij is die dag nooit in het dorp ‘Humain’ geraakt: er zat een grote steengroeve, een kloof – in het Frans: une ‘carrière’ – tussen waar hij niet langs of over geraakte. In de daarop volgende nacht geraakte hij niet in slaap en ‘moest’ naar de nachtofficie. Daar kwam hij tot het inzicht dat hij moest loskomen van iemand omdat het onmenselijk werd. Hij geraakte niet in het dorp Humain. Ce n’était pas ‘Humain’.

(2) Iemand vraagt zich af of ze niet moet stoppen met het soort werk dat ze al vele jaren doet, wat zelfs goed betaald is, maar wat haar ding eigenlijk niet is; dat weet ze al jaren maar er gebeurt niets mee. Dan merkt ze in het gebed dat het goed is die vraag toe te laten (opluchting!) en vindt ze later de bevestiging/kracht van de te zetten stap in een spontane, niet te stuiten urenlange tranenstroom: lichamelijke uitdrukking dat er iets vloeit, dat er iets is geen stromen.

(3) Iemand blijft beheerst worden door de zware fout die ze jaren geleden begaan, en dit ondanks biechten, ondanks het herhaaldelijk zeggen aan God, en een ernstige spirituele weg. In de stilte komt ze na enkele dagen tot de ‘simpele’ ervaring – door met open handen te bidden, wat ze nooit had gedaan – dat Hij luisterde: ‘Ik sprak het uit en Hij luisterde. Zonder meer.’ Alleen maar dat. Enorme bevrijding. Eindelijk kon ze echt weer slapen. Stilte die ontzag inboezemt.

(4) Jaren geleden mediteerde ik zelf rond de keuze om al dan niet geneeskunde stop te zetten: ik merkte dat ik in de mist ging, telkens ik mijn geneeskunde innerlijk wou opgeven; ik kon alleen maar vaststellen dat ik er helemaal aan vast hing, en dat ik ze niet kon loslaten…. ‘Dieu s’en fout de ta médecine, c’est toi qu’il veut…’, zei mijn begeleider; ik liet de keuze los en ik werd tot mijn verbazing geleid naar inzichten die vooral bleken te maken hebben met de manier waarop ik functioneer, en dat was mij van heel groot nut nadien. ‘Mijn’ geneeskunde moest ik niet loslaten maar anders vasthouden.

Nog dit: we mogen de radicaliteit van het innerlijke gebeuren relativeren

De spirituele ervaring waarin mij iets duidelijk gemaakt wordt kan, zoals de taal die we Jezus horen spreken, erg fors, zeer sterk zijn, terwijl de uiteindelijke praktische, uitwendige bijsturing vaak slechts klein is. Ik word met de kracht van een luchtballon omhooggetrokken en het lijkt dan misschien alsof mijn hele leven anders wordt en ik alles moet achterlaten en grote beslissingen moet nemen, maar vaak kom ik nadien terug op de grond – maar ‘een klein beetje verder’ - en komt er een kleine correctie in mijn manier van doen waar anderen zelfs geen acht op slaan maar die voor mezelf erg belangrijk kan zijn. Een sterke ervaring moet ons als het ware wat loswrikken zodat we in grotere vrijheid verder kunnen. Jezus kan ons daartoe leiden.

zaterdag 14 augustus 2010

Maria-Tenhemelopneming: echt iets typisch katholiek. Radio Causerie zondag 15 augustus na nieuws van 20 uur

Eigen aan het katholicisme is dat het over vele middelen beschikt om het geloof te uiten en te voeden. Naast de grote Maria-verering zijn er duizenden lokale of wereldwijd erkende heiligen en zaligen, en de vele bedevaartsoorden aan hen toegewijd. Katholieke culturen vieren graag, en nemen er verlofdagen voor. Zo ook hebben de sacramenten traditioneel steeds een grote rol gespeeld: eucharistie, biecht, doopsel, vormsel, huwelijk of priesterwijding, en ziekenzalving markeren het katholiek lieven. Ik zou aan dat lijstje van typisch katholieke geloofsmiddelen nog haar sterke kerkstructuur willen toevoegen: een structuur in parochies en bisdommen met een ganse kerkelijke hiërarchie tot en met de paus, en dan heb ik nog niets gezegd over de indrukwekkende architectuur van vaak rijkelijk aangeklede katholieke kerken, basilieken, kapellen enzovoort die letterlijk ruimte willen scheppen voor wat meer is. Het zijn allemaal middelen die bedoeld zijn om het geloof in Jezus Christus’ Geest concreet gestalte te geven en mensen tot meer geloof, hoop en liefde te brengen. Vermiddeling is typisch aan het katholiek geloof, en een rijkdom.

Toch zie ik niet weinigen hun wenkbrauwen fronsen. Maria, de heiligen, de sacramenten, de kerkelijke hiërarchie, de barokke kerken: zijn al die typisch katholieke kenmerken voor veel moderne gelovigen niet evenveel stenen des aanstoots geworden? En waren ze vijf eeuwen geleden al niet aanleiding tot het protest dat uitgroeide tot het protestantisme dat al deze zaken ofwel afschafte of sterk versoberde? Inderdaad: Maria kan een soort godin worden of een religieuze tranquilizer om mensen zoet te houden; de nis waarin ze gestoken wordt kan een soort ‘gevangen-nis’ of aseptische stolp worden; heiligen kunnen leiden tot puur bijgeloof, om te zwijgen van de commercie en de aflaten; sacramenten kunnen leeg en formeel worden; de kerkelijke hiërarchie kan vooral machts- en controle-instituut worden. Helaas zijn al die dingen ook gebeurd. Dus: weggooien maar ?

Het is zoals met cadeautjes. Baalt u ook wel eens van de huidige cadeautjescultuur waardoor we in materialisme blijven steken en een geschenk niet meer de uitdrukking is van de relatie tussen de gever en de ontvanger? Kinderen en volwassenen staren zich blind op het cadeautje en vergeten dat het verwijst naar de gever en naar de reden voor het feest: ik vind jouw eerste communie, vormsel, jouw verjaardag of huwelijk echt belangrijk. Moeten we omwille van die jammerlijke cadeautjesscheefgroei ze dan maar afschaffen? Natuurlijk niet. Maria, de heiligen, de sacramenten, ja de kerkelijke structuur, het zijn als geschenken: we kunnen er blijven in steken, ze kunnen een doel op zich worden, het worden soms vergiftigde geschenken, zeker - en daaraan moet de kritiek van de protestantse medechristenen ons blijven herinneren - maar goed gedoseerd blijven ze interessante middelen, wegen naar God. Ontvangen we dan even het geschenk van Maria Tenhemelopneming.

In 1950 verklaarde Pius XII tot dogma dat Maria ‘met lichaam en ziel’ is opgenomen ten hemel, daar waar dit voor de andere stervelingen pas op het einde van de tijden komt. Het prefatiegebed van 15 augustus luidt: ‘Terecht hebt Gij haar het bederf van de dood niet laten zien omdat zij op wonderbare wijze de Moeder is geworden van uw Zoon, de gever van alle leven.’ Daar fronsen de wenkbrauwen alweer. Is dat niet overdreven? Hoe weet men dat toch allemaal? Was dit dogma geen statement tegen hen die vanuit bewondering voor de menselijke rede het geloof in het wonder bestrijden? In die discussie wil ik even niet blijven steken. De onwerelds klinkende Tenhemelopneming verwijst voor mij naar heel menselijke aspecten van onze relatie met God en het diepere in ons leven. Menschlich, allzu menschlich?

In Maria komt de affectieve weg naar het diepere aan bod. Vlamingen spreken van Onze Lieve Vrouw, affectiever dan het meer afstandelijke Notre Dame. Die affectie drukt iets uit van de intuïtie: er moet toch wel iets bijzonders zijn met het lichaam dat Onze, jawel Lieve Heer gedragen heeft. We kennen toch de aandacht voor de jeugd, de ouders, de afkomst van hedendaagse grote figuren: zo is men de roots van Barack Obama gaan opsporen, of lees je over de vader van de tweevoetige Spaanse steraanvaller David Villa die mijnwerker was en een betere toekomst wilde voor zijn zoon die hij dwong te ‘sjotten’ met zijn linkerbeen toen zijn goede rechterbeen in een gips zat. Dus ook aandacht voor de schoot die Jezus van Nazaret droeg.

Maria is ook een weg naar de vrouwelijke helft van het mensengeslacht, maar even goed naar de al te vaak ondergewaardeerde vrouwelijke helft van onze hersenen. De meer intuïtieve, creatieve, passieve, vrouwelijke helft komt in Maria in evenwicht met de rationele, ordenende, ingrijpende, mannelijke helft van ons brein. Daarom spreken we op dit feest eigenlijk niet van hemelvaart, wat meer mannelijk en actief klinkt, maar van een ‘tenhemelopneming’, een meer passief gebeuren.

In Maria ten slotte worden eenvoud en soberheid bij wijze van spreken ‘op-gehemeld’. Ik denk aan mijn ouders die getrouwd zijn op een 14° augustus. We vieren jaarlijks dat heuglijk feit op dit mariaal hoogfeest. Enkele jaren geleden deden we dat met een eucharistieviering in de ruime garage van ons ouderlijk huis, gelegen nog wel op een Onze-lieve-Vrouwmarkt. Een viering in onze garage: plaats van bescheidenheid, van meer fietsen dan auto’s, van rommel en een obscuur zoldertje, van een werkbank. Dat is dat alles terecht ophemelen.

Door nu en dan de kerk in een warme bain Marie te laten baden kunnen intuïtie, vrouwelijkheid, en gezonde eenvoud meer vloeien in onze wereld.

zondag 8 augustus 2010

Geestelijke Oefeningen: fascinerend! En ook de muziek

Ik ben al een week terug van een week begeleiding van Geestelijke Oefeningen, en dat lijkt alweer redelijk ver weg na vijf intense werkdagen in het ziekenhuis, enkele feestjes en de voorbereiding van powerpoints voor Québec. Toch houd ik de herinnering aan een fascinerende week Geestelijke Oefeningen. Dat is toch het woord dat ik wil gebruiken voor wat gebeurt tijdens die ondertussen bijna vijf eeuwen oude methode voor mensen die in het spoor van Jezus hun leven willen verdiepen en meer zicht willen krijgen op belangrijke keuzes.

Je biedt een kader: een twintigtal mensen die allen individueel de oefeningen doen en in principe enkel praten met hun begeleider; stilte dus, ook tijdens de maaltijden; alleen en toch samen, als mensen die dichter bij het centrum van hun wezen komen en daardoor ook dichter bij elkaar (net zoals twee punten op twee spaken van een wiel ook dichter bij elkaar komen als ze zich dichter naar de as toe bewegen, naar datgene 'waarrond het draait'; je biedt wat structuur in de dag: een korte ochtendwijding, een eucharistie 's middags, een avondwijding. En tussenin: drie of vier meditaties, zo lang als past voor deze individuele persoon, meestal met een bijbeltekst. En een keer per dag heb je een uur om met een begeleider te spreken over hoe je kan mediteren, en vooral over wat er dan gebeurt.

Als begeleider kan je alleen vaststellen: 'het werkt'. Je ziet mensen een stuk geheeld worden van diepe kwetsuren, je merkt hoe ze meer bij hun ware zelf komen, je hoort hoe ze meer zicht krijgen op de vragen die ze zich voordien stelden - ze gaan iets 'onderscheiden' in de wirwar van motivaties en obstakels - en hoe er tot je verbazing een antwoord komt op de verlangens die ze uiten in het gebed, zij het steeds op een andere, soms zo onverwachte manier dat je het niet dadelijk doorhebt. Je hoort dat alles, maar je ziet het ook aan de lichaamstaal, aan zich verdiepende stilte, aan meer eenvoud, aan in beweging komen, aan troostrijke tranen, aan een stralend gezicht.

Het geeft me het verlangen om over die ervaringen waarvan ik in de loop van de jaren mocht getuige zijn bij anderen, maar zeker ook bij mezelf,te schrijven. Tot nu toe heb ik vooral gepubliceerd ivm spiritualiteit in het dagelijks leven. Hier is iets wat gecentreerd is op de ervaring van een ‘retraite’: tijdelijk trek ik mij terug (re-trahere) uit de wereld om beter te zien hoe ik verder wil in deze wereld.
Misschien kan ik hier ook iets verwerken van mijn ervaring van 6 Loyola-staptochten in Spaans Baskenland en Navarra. Misschien. Si Dieu le veut. Wanneer het gunstige moment zich aandient.

Van gunstige momenten gesproken, gisterenavond mocht ik nog zo iets proeven. Een van de gunstige neveneffecten van die week Geestelijke Oefeningen is dat ik wat meer muziek heb gespeeld. Vooral heb ik het genoegen van het gitaarspel van teruggevonden. Gisterenagvond was ik op een afscheidsfeestje bij Urbain thuis, de verpleegkundige die sinds 1996 in het palliatief supportteam meewerkte. Ik had mijn gitaar bij omdat ik een liedje voor hem geschreven had op de melodie van 'Fifty ways to leave your lover' van Paul Simon. Had ik al gezongen in het ziekenhuis op een ander afscheidsmoment. Maar de hele avond had ik er echt geen zin in en kwam er geen goed moment. Ik ging, al moe, naar huis maar net toen ik wegging vroegen Urbains kinderen en schoonkinderen of ik dat liedje niet wilde zingen. Ik voelde: dit is het moment en er kwam terug energie in mij. De gitaar uit de Mégane, terug naar de tent in de tuin, en dan maar spelen: Fifty ways to leave... your team, Blackbird voor de kleine vijfjarige Merel die er met stralende oogjes bij zat, Summertime want dat is het nu toch, Stairway to heaven want op zo'n moment lijken we toch wat dichter bij de hemel te zijn, Sound of silence want het was zo mooi stil om me heen... Ik genoot van de nachtelijke stilte ondanks twintig mensen om me heen, van de gitaar-, mondtrompet- en nog wat andere klanken die je dan wel zelf verwekt en toch ook weer niet. En dat maakte die avond toch heel anders en veel voller voor mij, en ik denk ook voor de anderen, voor Urbain en heel zijn gezin, voor de andere teamleden en hun partners. Blij dat te mogen mee-maken.

zondag 20 juni 2010

'Wie zegt gij dat ik ben?'

‘Wie zegt gij dat Ik ben?’ is de zin die naar voor springt in het evangelie van deze zondag (Lucas 9,18-24). Ik wil ernaar kijken vanuit de evangelie tekst van Lucas maar ook vanuit de tekst van ons levenboek.

‘Wie zegt gij dat ik ben?’ is een vraag naar identiteit. In een cultuur waarin er meer dan in vorige generaties oog is voor de eigenheid van een persoon – ‘wie ben ik?’ - is de vraag zelfs verrassend actueel. ‘Wie zegt gij dat ik ben?’ wijst op een zoeken naar een identiteit… vanuit een dialoog. Naar die dialoog wil ik kijken: de ander vertelt mij wie ik ben. Als ik zo naar de evangelietekst kijk, betekent dit dat het hier niet zomaar gaat om Jezus die de leerlingen ondervraagt en die wacht op het juiste antwoord dat hij eigenlijk al weet – zo zijn we nochtans geneigd het verhaal te lezen - maar misschien eerder als het zoeken naar een antwoord dat hijzelf nog moet ontdekken in dialoog met zijn leerlingen. Het is dan ook geen toeval voor mij dat iets verder in datzelfde negende hoofdstuk van Lucas een scharnierpunt komt, namelijk vers 9.51: ‘Toen de tijd naderde dat hij zou worden weggenomen, koos Hij (Jezus) vastberaden Jeruzalem als reisdoel.’ Alsof het Jezus in die dialoog duidelijk is geworden wie hij is en vervolgens wat hij te doen heeft. Het is dus, geloof ik, niet zomaar een retorische vraag waar het antwoord evident is maar een echte vraag waar naar het antwoord moet gezocht worden. De verschillende evangelies zijn immers een zoektocht naar de betekenis van Jezus van Nazaret, en daar worden wel gelijkaardige maar geen gelijke antwoorden gegeven. Er is openheid en diversiteit omtrent de identiteit, en dat is een rijkdom.

Het valt me op in de tekst dat de vraag van Jezus naar zijn identiteit lijkt voort te komen uit zijn gebed: ‘Toen Jezus eens alleen aan het bidden was en zijn leerlingen bij Hem kwamen stelde Hij hun de vraag: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Zijn vraag komt als het ware uit de innerlijke dialoog met zijn Abba. Dan volgt de dialoog met de leerlingen: wat zeggen de mensen? Wat zeggen de media – wie is hij? ‘De mensen’ bepalen voor een stuk wie wij zijn, wat wij kunnen betekenen voor anderen: zo bij de verkiezingen - de nieuwe vlaamse leeuw. De mensen bepalen immers voor een stuk dat iemand een bepaalde rol dient te vervullen. Bij Lucas klinkt het: Johannes de Doper, Elia, een van de oude profeten… In onze identiteit worden we bepaald door modellen uit het verleden. Ook de evangelisten doen dat. Matteus bijvoorbeeld stelt Jezus voor als de nieuwe Mozes. En in het onmiddellijk hieropvolgend evangeliestukje, dat ook een antwoord is op de vraag ‘Wie ben ik?’, zal Jezus in de gedaanteverandering op de berg niet toevallig Mozes en Elia ontmoeten. Jezus staat in een traditie, komt niet zomaar uit de hemel gevallen.
‘Maar gij, die al een tijdje met mij meeloopt, wie zegt gij dat ik ben?’ Petrus: ‘De Gezalfde van God’, de door God gemasseerde, de Christus, de Messias. Mooi. Juist. Maar wat betekent dat? In de technische uitleg lees ik: ‘De messias is de door God gevolmachtigde redder en bevrijder’. In mijn woorden: degene waarop God stemt, die zijn stem krijgt en is. Degene die werkelijk verlossende waarde heeft. In elk geval wordt hier verwezen naar iets wat nog moet komen – in tegenstelling met de modellen uit het verleden - , in het verhaal: die betekenis moet zich nog ontvouwen. (Voor de joden bijvoorbeeld is de messias nog altijd niet gekomen.) Leg die betekenis dus niet zomaar vast: zwijg er voorlopig maar over; ‘de mensen zouden je niet willen geloven’; alsof de ‘st’ in het woord Christus tot stilte aanmaant: Chrisssssstus! (Messssias) Van het moment dat Petrus het zogenaamde juiste antwoord geeft (zonder natuurlijk te weten wat hij zegt, zoals het vaker gebeurt dat anderen ons de waarheid over ons zelf vertellen zonder het zelf te beseffen) verbiedt Jezus om erover te spreken. Des te meer daar Jezus vanuit zijn innerlijke dialoog het diepe vermoeden heeft dat zijn verlossende waarde te maken zal hebben met lijden, onbegrip en zelfs dood.

Te zijn wie Hij werkelijk is heeft te maken met lijden, afkeuring, dood en verrijzen. Hoe zo? ‘De Mensenzoon moet veel lijden…’ en degene die deze verlosser wil volgen, die dus ook verlossende waarde wil hebben voor anderen door te worden wie hij werkelijk is, ‘moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en door elke dag opnieuw zijn kruis op te nemen’. Hier verschijnt een ‘moeten’ in de zoektocht naar identiteit en ik weet niet of u mij hier nog zult kunnen of willen volgen. Het lijkt alsof we hier het spoor van Jezus wel moeten bijster geraken. We kennen immers het vervolg van zijn verhaal. Het lijkt het verhaal van een held, enkel weggelegd voor uitzonderlijke mensen; bovendien een lot dat we absoluut zelf niet zouden willen delen. Maar hoe kunnen we hierin dan een blijde boodschap lezen? Want dat is nog altijd de bedoeling.

‘De Mensenzoon moet veel lijden…’: ik denk dat je zou kunnen lezen: De Mens – met grote M – moet veel lijden. Hoezo? Lijdt hij omdat hij opkomt voor een grote zaak, zijn leven letterlijk geeft, op spectaculaire wijze, zoals Jezus van Nazaret? In de meeste gevallen niet. Neen, de Mens die werkelijk wil zijn wie hij au fond is, zal daar ook onder lijden. De Mens ontdekt immers dat hij of zij de eigen identiteit niet zelf bepaalt, dat hij of zij vaak iets of iemand anders blijkt te zijn / te worden dan hij of zij zou willen, dat de keuzes die innerlijke vrede geven niet evident zijn voor hem- of haar zelf. Het is alsof in mij Iemand Anders zegt wie ik ben, niet zelden tegen mijn spontane neigingen in.

Iemand kan een ander liefhebben maar ten koste van zoveel dat je er liever van af zou willen zijn – maar dan zou je jezelf niet zijn en daardoor ook niet verlossend voor anderen; iemand kan ontdekken homoseksueel te zijn en misschien willen zijn ‘zoals de meeste anderen’ maar dan zou ie zichzelf niet zijn en niet verlossend; iemand kan zich geroepen weten om celibatair te leven, niet omdat een Kerk dat vraagt maar omdat het vanbinnen zo moet en hij of zij zichzelf niet zou zijn; iemand kan een edele taak op zich nemen, niet ‘om een goed werk te doen’, maar omdat hij of zij daarin thuiskomt ondanks de zwaarte.

Christus lijkt me te zeggen: elke mens ontdekt in zichzelf als het ware iemand die je zegt wie je bent; je kan dit aanvaarden of niet aanvaarden. ‘Christus volgen’ betekent dan voor mij vanuit vertrouwdheid met beelden en woorden over Christus aanvaarden wie je ten diepste bent. En daardoor word je zelf een verlosser maar dat betekent dat je elke dag ‘jezelf te verloochenen’ hebt ttz dat je hebt af te wijzen wat je misschien wel zoudt willen zijn maar wat je niet bent; dat betekent dat je elke dag ’je kruis op te nemen hebt’, ttz het kruis van de persoon die je blijkt ten diepste te zijn. Ik ben niet zeker dat u mij hierin kunt of wilt volgen. Wel volgt volgens het evangelie nog een laatste woord in de reeks ‘lijden-verstoting-dood’, hoe hermetisch en ondraaglijk licht dat woord ook moge wezen: hij zei immers dat Hij zou verrijzen. Wordt dus vervolgd.

zondag 13 juni 2010

Als je wil zien en horen hoe we communiceren in palliatieve zorg

Op zondag 13 juni kan je, als je helemaal verzadigd bent van het verkiezingsnieuws, op Nederland 2 om 23.15 uur een 'LUX'-uitzending zien over mijn werk op de palliatieve dienst van het Jessa Ziekenhuis.

Het is de derde van vier uitzendingen waarin een brede, open benadering van euthanasie en andere beslissingen bij het levenseinde de rode draad vormt.De focus van 'onze' aflevering is op de communicatie met patiënt en familieleden. Een IKON-team filmde gedurende vier dagen: drie dagen werd beeld- en klankmateriaal verzameld omtrent zorg en beslissingen bij het levenseinde, op dag 4 kwam een lang interview met mij waarvan stukjes in 'voice off' te horen zijn. Langere stukken uit het interview zullen op Internet verschijnen en in 'Volzin', een magazine.

Het is dus geen uitzending over beslissingen. Je ziet en hoort hoe er samen gesproken wordt.

Bij het resultaat, dat ik voordien kon zien,had ik helemaal niet het gevoel dat er gemanipuleerd. De uitzending geeft goed weer hoe het eraan toe gaat, al blijft er natuurlijk nog veel buiten beeld.

De uizending wordt hernomen op zondag 20 juni om 11.30 uur. Ned 2.

Je kan de uitzending ook zien op www.luxmagazine.nl (derde aflevering).

vrijdag 21 mei 2010

Pinksteren: een dag vrij op maandag?

RADIO-CAUSERIE PINKSTEREN 2010

‘Pinksteren? Dat betekent een dag vrij op maandag’, zei een kind. Heel juist, maar laat me drie ervaringen vertellen die nog iets toevoegen aan de betekenis van Pinksteren.
Ik maak al twintig jaar deel uit van een groepje mensen dat sinds een pelgrimstocht maandelijks samenkomt. Wij zijn figuurlijk tochtgenoten geworden. Op een dag ontvingen we een mail van een van ons dat ze niet meer zou komen. Helemaal verrast waren we niet want ze was op de laatste vergaderingen om allerlei weinig overtuigende redenen weggebleven. Gevoelens van kwaadheid, maar ook van echte bezorgdheid om haar kwamen naar boven. Iemand kon haar overtuigen om toch nog eens te komen. Toen kwam het eruit: ze voelde zich niet meer beluisterd, ja zelfs soms gedomineerd, met name door mij. Deze keer werd er echt gesproken en geluisterd en vonden we een nieuw elan.
Eigenlijk is dat in het klein ook wat in de bredere Kerkgemeenschap veel is gebeurd en nog gebeurt: mensen verdwijnen geruisloos want ze herkennen zich niet in de gehanteerde taal. Laat dat nu net de kern zijn van de Pinksterervaring in het Boek van de Handelingen waar de mensen zeggen: ‘Hoe kan het dat wij de apostelen allemaal in onze eigen moedertaal horen spreken van Gods grote daden?’ Zij horen dus een taal die hen in hun hart aanspreekt juist omdat ze hun eigenheid herkent, een taal die niet als dominerend wordt ervaren maar die andere talen respecteert. Pinkstertaal koestert niet het foute idee: alles zal goed gaan als ieder dezelfde taal, en dan natuurlijk de onze, spreekt.
Dat is precies wat dat andere Bijbelverhaal, dat van Babel, aan de kaak stelt: ‘Alle mensen spraken één taal en gebruikten dezelfde woorden’. Die gevaarlijke illusie van Babel, dat is bijvoorbeeld het risico van een economische en wetenschappelijke wereld die voornamelijk Engels spreekt, van managers die allemaal dezelfde credo’s en slagzinnen verkondigen. Babel is het risico van één universele digi-taal, van één Katholieke Kerk die overal Latijn spreekt en overal dezelfde canonteksten hanteert, van globalisering. Heeft zo’n uniforme taal dan geen voordelen? Ongetwijfeld, zelfs ongehoorde. Maar er schuilt ook het gevaar in van een onvatbare macht die mensen niet respecteert in hun eigenheid en hen in een bepaald keurslijf wringt. Dat is hoogmoed, vindt de God van de Bijbel en daarom zaait Hij verwarring in Babel: babelse spraakverwarring. Gods Pinkstergeest daarentegen betekent juist de ontdekking van het vermogen om tot een spreken te komen in diep respect voor de eigen taal van elk persoon.
Een tweede pinksterervaring. Op een dag vertelde een medewerker dat zijn kleindochter geboren was met een zware handicap. Een collega die dit slechte nieuws gehoord had zei nadien: ‘Ik was er zo door aangedaan. Ik kwam thuis en wist niet wat doen; ik was sprakeloos. Ik ging maar het gras afrijden. Toen ik daarmee bezig was, wist ik het plots: ik wilde bidden, maar ik wist niet (meer) tot wie.’
Pinksteren ervaren heeft te maken met passen in een geheel, letterlijk, in een lichaam of figuurlijk in een gemeenschap. Lijdenservaringen, zoals daarnet verwoord, roepen juist het tegendeel op: ‘Dit past niet, dit kunnen we geen plaats geven in het geheel, in de zin van ons leven’. Paulus heeft hier ook weet van en verwoordt het plastisch en biologisch: ‘Wij weten dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door, en ook wijzelf zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam.’ Tegelijk heeft hij weet van de Geest die onze zwakheid te hulp komt ‘want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, - net zoals bij de aangeslagen collega na het slechte nieuws – maar, vervolgt Paulus, de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.’ Het authentiek willen en niet kunnen bidden, dat vind ik al een echt bidden. Het verbindt ons met de anderen die ook lijden onder alle dingen die niet passen in het geheel. Om zo toch één lichaam te vormen, zij het nog een steeds ook gehandicapt lichaam.
Een derde pinksterervaring hoor ik in workshops spiritualiteit bij nogal wat zorgverleners, professioneel of vrijwilliger, die vanuit een eigen rouwervaring gedreven worden tot zorg verlenen. Ze hebben zelf iemand verloren, hebben daar iets bijzonders meegemaakt, of waren juist niet in staat om te doen wat ze hadden willen doen, en vanuit dat tekort ontstaat een bewogenheid. In een religieuze taal zou ik het een ‘zending’ noemen, niet door een persoon of een raad van bestuur, maar van binnenuit.
Het is niet anders in het Pinksterverhaal bij Johannes waarin de verrezen Heer verschijnt aan de leerlingen. Die zijn zo gekwetst door hun machteloosheid en zelfs verraad bij de dood van Jezus, dat ze zich zoals zoveel gekwetste mensen in zichzelf gekeerd hebben. Ze hebben zich opgesloten. En toch komt Jezus binnen, met zijn vrede en zijn zending. Kan natuurlijk niet, maar toch gebeurt het steeds weer dat diep gekwetste mensen zich gezonden weten om anderen te helen. Johannes laat het Jezus zo zeggen: ‘Ontvangt de Heilige Geest. Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven.’ Terug met onze woorden: gij kunt, juist vanuit uw kwetsuur, anderen geestelijk genezen. Ook dat is Pinksteren.

donderdag 13 mei 2010

Hemelvaart: geen lancering maar een afscheid

RADIO-CAUSERIE VOOR ONZE-LIEVE-HEER HEMELVAART
13 mei 2010

Waar zou het kunnen over gaan bij een hemelvaart ? Toch niet over de lancering van Christus naar de ster ‘Vader’ zoals van Frank De Winne naar een ruimtestation! Neen, over Hemelvaart kunnen we meer leren uit rouwprocessen.
In elk rouwproces komt het moment waarop de overleden geliefde werkelijk verdwijnt. Dat is niet op het moment van het overlijden zelf. In de periode die daarop volgt kan degene die achterblijft nog heel sterk de aanwezigheid van de geliefde ervaren. ‘Het is precies alsof hij ieder moment zo gewoonweg zal binnen stappen’; ‘Ik hoor zijn stem soms’; ‘Ik zag iemand op straat en ik dacht : Hij is het…’; of: ‘Ik denk eigenlijk : hij komt nog terug’. Dat zogezegd ‘tijdelijk’ afscheid blijkt stilaan definitief te worden. De herinneringen geraken op de achtergrond, verdwijnen in een diepte , wat zich kan manifesteren in het verschijnen van dromen waarin de geliefde overledene bijvoorbeeld op vriendelijke wijze duidelijk maakt dat hij niet terug wil keren. ‘Het is goed zoals ik nu ben…’ Dat kan best moeilijk zijn voor degene die achterblijft. En toch, het laat voor jezelf toe om je stilaan terug te oriënteren op het leven zelf, en niet meer naar de hemel te staren. Hij is definitief weg, en toch ben je met hem verbonden.
Zien we niet iets heel gelijkaardigs in het rouwproces van de leerlingen na de dood van Jezus? Het definitieve afscheid van Jezus gebeurt niet op Goede Vrijdag. Dan kunnen de leerlingen nog helemaal niet zeggen : ‘Het is goed dat Hij gaat.’ Neen, het is niet goed dat Hij op die manier moet gaan ! Met Pasen ervaren de leerlingen echter dat Hij leeft, dat het Hem goed gaat. De Heer is geheeld : zijn wonden zijn zichtbaar, maar deren Hem niet meer. Hij, de dode, verschijnt aan de leerlingen – vreemd, maar wel heel vergelijkbaar met de ervaringen die ik nu hoor van mensen in rouwprocessen. Hij spreekt met hen, eet met hen, is intens aanwezig. Maar dat blijft niet duren. Zo lezen we in het begin van de Handelingen: ‘Hij verscheen hun gedurende veertig dagen…’; ‘gedurende veertig dagen…’, lees: Hij verscheen hun gedurende een beperkte tijd. Dan verdwijnt Hij. Zoals ze Hem kenden, zo zullen ze Hem nooit meer zien. Haart ten hemel maar verwijst hen naar de toekomst, naar een nieuwe verbondenheid met de Heer, afwezig en toch verbonden.
Het paasgebeuren en hemelvaart gebeuren steeds weer aan de Kerk. Dit betekent voor mij dat ook steeds weer momenten komen waarin de Kerk rouwt maar daarin tot een punt komt van: het is goed dat bepaalde vormen, beelden van Christus, wetten, gestalten ten hemel varen, ook al zullen sommigen die missen, maar het is goed en nodig opdat de Geest van Christus werkelijk ruimte zou krijgen. Misschien beleeft de kerk momenteel wel een hemelvaart-moment, al lijkt het op het eerste zicht meer op een Goede Vrijdag.
De Kerk is in de rouw. In de huidige schandaalsfeer lijkt het dat ze haar Goede Vrijdag meemaakt, dat het proces gemaakt wordt van de Kerk, vooral van haar bisschoppen en haar priesters. Dat juridisch proces moet allicht gemaakt worden, omwille van de slachtoffers, maar misschien stimuleert dit proces de Kerk ook om een veel breder rouwproces bewust door te maken, want eigenlijk is die Kerk al decennia in de rouw, en niet enkele weken.
Veel goede maar tijdgebonden structuren en werken zijn immers afgestorven, of aan het afsterven. Zoveel authentieke christenen zijn al ver in dat rouwproces, zijn niet aan Goede Vrijdag maar aan Hemelvaart toe, aan iets definitief anders en nieuws. Ze zetten lokale, kleine passen in de vernieuwing en wachten op meer openheid, niet in het minst op vlak van seksualiteit. Het lichaam van Christus is inderdaad ook een seksueel lichaam. En dan gaat het om zoveel meer dan het voorkomen, bestraffen en begeleiden van pedofilie. Want er zijn zoveel andere thema’s omtrent seksualiteit die feitelijk in de kerkelijke doofpot zitten.
Veel authentieke christenen immers wachten op een positieve visie van hun kerkleiders op wat die christenen al lang doen in contraceptie en vruchtbaarheidsbehandelingen. Zo velen willen een open gesprek over vrouwelijke priesters in die nu uitsluitend mannelijke wereld van de kerkelijke hiërarchie – waarom zou niet van de goede geest zijn wat in alle andere geledingen van onze maatschappij wel kan? Zo velen verlangen een echte dialoog over een priestercelibaat dat niet verplicht maar vrij gekozen is, zodat het inderdaad een rijkdom kan zijn. Zo velen wachten op kerkelijke waardering niet alleen voor het zieke lichaam – want die is er gelukkig in grote mate in de christelijke traditie – maar ook voor het gezonde mannelijke of vrouwelijke lichaam.
Eigenlijk zijn vele katholieke geesten, ook van priesters en religieuzen, al gerijpt, hebben ze beelden en wetten die ooit vertrouwd waren maar nu vervreemdend zijn geworden ten hemel laten varen, en bidden ze voor een grote doorbraak. In 1989 viel de Berlijnse Muur, als het ware vanzelf, van binnenuit, niet zonder het duwtje van een Poolse paus. Wanneer valt de klerikale muur rond seksualiteit? Wanneer komt Pinksteren? Misschien fluit de Geest al door de barsten heen van een door schandalen beschadigd kerkbeeld. Laat ons bidden.

maandag 26 april 2010

Na een apoclyptische week: mijn inleiding op 25 april

Deze week gaf niet alleen een stofwolk, maar ook bijzonder veel stof tot nadenken, een nadenken dat we willen laten bezinken tot een gedenken van Jezus Christus in deze eucharistie. Samengevat zou je kunnen zeggen dat we op een vulkaan leven: letterlijk, politiek en kerkelijk. Drie uitbarstingen leidden tot stofwolken die onzichtbaar maar niettemin steeds nadrukkelijker de eindelijk zonnige lente overschaduwen
We zijn geraakt als mobiele wereldburger. Velen werden aan de grond gehouden door de eruptie van een vulkaan. Dit heeft onze ogen geopend voor de kwetsbaarheid van onze hoogtechnologische mobiliteit.
We zijn geraakt als staatsburger. Onze maatschappij en economie worden aan de grond gehouden door een communautaire uitbarsting. Dit heeft onze ogen geopend voor de kwetsbaarheid van het politiek bestel van ons land.
We zijn geraakt als kerkmens. We zijn aan de grond (ook het kruis) genageld door een persoonlijke bekentenis van een kerkelijk leider. Dit opent onze ogen voor de kwetsuren van kinderen, nu volwassenen, die misbruikt werden en die om heling, voor zover mogelijk, vragen.
Vooral die derde schokgolf zindert na. Wie zonder zonde is werpe de eerste steen, zeker, maar er moet wel gesproken worden, en vraag is als gelovige hoe je met helderziend liefde hier naar kijkt. In elk geval niet door dit en andere schandalen met de mantel van de liefde toe te dekken. Die mantel staat juist ter kritiek.
Op z’n minst zou dit een herinnering willen zijn aan onze kwetsbaarheid en een oproep tot alertheid. Het lichaam van Christus is ook een seksueel lichaam. Wij zijn geen engelen, of indien al engelen, dan gevallen engelen, mensen wiens natuur altijd kan ontsporen en die met bekoringen moeten leren omgaan.
De diepste bekoring is evenwel de wanhoop. Laten we dus bidden om hoop die ons toelaat slachtoffers het woord te geven en te helpen, en de zondaars niet te reduceren tot hun zonde. Want dan is er ook voor ons geen hoop.

vrijdag 2 april 2010

Goede Vrijdag

Vandaag, Goede Vrijdag, en ook op Pasen geef ik een causerie op Radio 1 Braambos, telkens na het nieuws van 20 uur. De tekst zal op de website van Radio 1 baambos verschijnen.

maandag 1 februari 2010

Twee maanden later

Al van eind november geleden dat ik hier nog iets liet horen.

Er is wel een en ander gebeurd ondertussen. Het boek 'Liefde voor het werk...' gaat zijn weg (vorige week meer dan 900 exmplaren weg) en doet stilaan zijn werk. Ik gaf er een conferentie over voor Christen Forum Hasselt. 600 luisteraars. Niet alleen zorgverleners, ook bijvoorbeeld kleuterleidsters die zich konden herkennen in het managementverhaal. In Parijs gaf ik een atelier van twee zaterdagen over 'Fatigues du malade, fatigues du soignant' voor mensen uit de gezondheidszorg. Veel herkenning, maar ook putten de deelnemers dankbaar uit de concrete tips. Ondertussen vroeg mijn algemeen directeur vijf exemplaren om het boek samen met collega)-directeurs van grote ziekenhuizen te lezen. Een opsteker vond ik dat, en ook het bewijs dat mijn algemene directeur echt openstaat voor de bezorgdheden die ik probeer te vertolken.

Liefde voor het werk komt voor verschillende publieken aan bod: 25 januari: Christen Forum Hasselt; 25 februari: voor de KU Leuven in het kader van de Universitaire Bezinningen; 25 maart: lezing op de jaarlijkse Congresweek van het NVKVV (vlaamse verpleegkundigen en vroedvrouwen); 15 september: lezing op het congres voor de Geestelijke Gezondheidszorg. Daarmee komen zowel ziekenhuis, onderwijs, als psychiatrische wereld aan bod.

2010 oogt een beetje internationaal voor mij. Op 18 februari vlieg ik naar Beyrouth om aan de Université Saint Joseph met een Franse zuster en een Libanese psychiater een tweedaagse sessie te geven over 'Palliatieve zorg en begeleiding' (in het Frans), aan de jezuïetenuniversiteit aldaar. Het kondigt zich aan als een avontuur. Dat zal het niet minder zijn als uiteindelijk de trip naar Oekraïne in april toch doorgaat (om palliatieve zorg te promoten), tenminste als het politiek regime dat nog zal toelaten na de verkiezing van een andersgezinde president. Wat wel vrij zeker lijkt is een trip naar Québec om in oktober over euthanasie en spirituele noden te spreken voor geeestelijke begeleiders, vanuit de Belgische ervaring. Wij zijn immers 'wereldspecialisten'. Ik heb altijd eens willen terugkeren naar Québec sinds een congres in Montréal en nu valt deze uitnodiging voor mij uit de hemel. Het doet dubbel deugd als je het zelf niet forceert maar kunt ontvangen. Daarover later allicht meer.