donderdag 29 december 2011

Een kaartje bij een fles wijn

Zaterdag laatsleden zocht ik in onze kelder naar wijn voor ons kerstmaal die avond. Ik stootte op een krat van drie flessen Bordeaux die ik blijkbaar vijf jaar geleden had gekregen van Trees, een van mijn zussen, en dat naar aanleiding van mijn verhuis van Hasselt naar Leuven. Was ik al helemaal vergeten. Er bleek ook een kaartje bij te zitten - misschien had ik het destijds niet eens ontdekt en gelezen.

'Dag Marc, Dit ben jij: infanterist voor God', las ik verbaasd en enigszins geïntrigeerd. En verder volgde een citaat: 'Stel je voor wat er zou gebeuren als er iemand naar je toe kwam die zei: "Hier heb je mijn vaardigheden. Gebruik ze alsjeblieft naar eigen goeddunken, voor ons wederzijds welbevinden. Ik vertrouw er volkomen op dat je mij eerlijk en met respect compensatie biedt." Zo iemand zou je onmiddellijk aannnemen, nietwaar? Wanneer je bereid bent jouw steentje bij te dragen zonder aan het resultaat te hechten, sta je onmiddellijk op de loonlijst voor het werk van de Geest. Je wordt infanterist voor God. Je stelt je niet meer alleen in dienst van je eigen beperkte visie op wat goed voor jou is, maar dient het welzijn van iedereen.' (uit Wijsheid voor iedere dag van Paul Ferrini).

Zullen we eens drinken op zo'n vrijgevige en gratuite houding?



zondag 18 december 2011

Kersttijd: kinderlijk, niet kinderachtig

Sinds een tiental jaren ben ik lid van een dialooggroep van Marriage Encounter ('M.E.'), een ignatiaans geïnspireerde beweging voor huwelijksspiritualiteit. Hoewel het vooral om koppels gaat, nemen er soms ook religieuzen, zoals ik, aan deel. Niet als begeleider, maar gewoon als deelnemer. Onlangs vroeg men me iets te schrijven over gevoelens, iets waar men in M.E. veel aandacht voor heeft, maar dan vanuit een christelijke spiritueel perspectief, en graag ook het thema 'kind' erin. Misschien is deze kersttijd wel een geschikte tijd om deze tekst aan een breder publiek bloot te stellen.

Gevoelens, kinderen, ignatiaanse spiritualiteit, ze voerden mij spontaan naar de kindsheidsevangelies: pittoreske, onmogelijke verhalen over de wonder-baarlijke zwangerschap van Maria, Jezus’ geboorte en de vlucht naar Egypte om ‘t kind te beschermen. Historisch en gynaecologisch gezien prietpraat. Geloof jij nog in sprookjes? Ik wel. Een goede roman is ook niet echt gebeurd, maar vertelt ons toch van het leven. Zo ook met dat  miniatuurevangelie. Ignatius nodigt uit jouw leven kinderlijk-naïef op die verhalen te leggen. Concentreer je in goede encounter-stijl op gevoelens en dromen die bij Maria en Jozef naar boven komen door een wonderlijke zwangerschap. En is niet elke zwangerschap wonderlijk?

De boodschap aan Maria (Lucas 1,26-2,7)

Ik kijk eerst naar Maria. Haar eerste gevoel in het Lucasverhaal is verwarring. Niet in eerste instantie omdat ze zwanger is, maar omdat ze een boodschap van de engel krijgt, zeg maar een ingeving: ‘De Heer is met u.’ Ze ervaart dat ze niet alleen is in het bestaan maar gedragen wordt door iets dieps. Vreemd, maar je kan door een positieve verandering uit je evenwicht geraken, zoals bij een verliefdheid, een verlangen dat je ontdekt, en natuurlijk bij een zwangerschap. Je voelt zelfs schrik, maar toch is er ook de beweging: ‘Schrik niet, Maria, u hebt genade bij God. U zult zwanger worden en een zoon baren…’ En dan slaat de fantasie op hol: ‘Hij zal een groot man zijn…’ Er wordt al gedacht aan een naam: Jezus, zeg! ‘De Heer zal hem de troon van zijn vader David geven’: Hij zal op zijn vader gelijken… Herkenbaar, toch?

Wacht even. Natuurlijk flitsen er vragen door Maria’s hoofd: ‘Maar hoe moet dat dan?’ Je kan op veel manieren kinderen krijgen: geslachtsgemeenschap, medisch geassisteerd (dan vaak twee ineens), adoptie, een nieuw samengesteld gezin, zelfs als grootouder kan je een kind ‘krijgen’ omdat je dochter of zoon plots alleen valt. Opvallend hoe gehecht kleinkinderen zich tegenwoordig voelen aan grootouders. Vaker dan vroeger worden zij soms ervaren als moeder of vader. Zo wordt ook nicht Elisabet ‘op haar oude dag zwanger van een zoon’. Ik ben niet de enige met een wondere zwangerschap, bedenkt Maria. En van schrik evolueert ze naar openheid, vertrouwen, ‘verwachting’: ‘Laat met mij gebeuren wat u gezegd heb…’

Diepe emotie leidt altijd tot lichamelijke beweging, let er maar eens op: Maria reist ‘met spoed’ naar Elisabet.  De verwachting wordt ronduit vreugde in de ontmoeting met de toekomstige moeder van Jezus’ neefje Johannes. Maria’s lichaam komt nu helemaal in beweging: ze brengt een kind ter wereld. Dat kind lost je problemen niet op, integendeel, en toch verlost het je doordat het die problemen in een heel ander perspectief plaatst. Vreugde, droom.

Maar het kind loopt met je droom wandelen. Niet anders bij de puber Jezus: als twaalfjarige verdwijnt hij in de grootstad. ‘Kind, hoe kon je ons dit aandoen? Wat waren je vader en ik ongerust toen we je kwijt waren.’ Zijn antwoord klinkt nog onrustwekkender: ‘Waarom hebben jullie mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?’ Ja, vader!? Begrijpelijkerwijze begrepen ze er niets van. Wel ‘bewaarde Maria alles - al die gevoelens - in haar hart’. Doen wij ook in Encounter: de gevoelens niet weggooien, er niet zomaar op leven, maar ze bewaren. En  Jozef?

De boodschap aan Jozef (Matteüs 1,18-24)

Zoals elke man zit Jozef er qua zwangerschap maar voor weinig of niets tussen. Psycho-analytici beweren: elke vader is eigenlijk adoptievader. Meer dan voor de vrouw is zijn kind een vreemde die hij niet in zijn buik voldraagt maar die hij in zijn hart moet adopteren.

Bij Jozef, gedoodverfde stiefvader, proef ik in het Matteüsevangelie angst, maar ook verontwaardiging: Maria is immers zwanger voordat ze echt ‘kennis’ hebben met elkaar. Wanneer ken je iemand voldoende zodat je ‘met vrucht’ kunt slagen in een relatie? Schrik om een definitieve stap te zetten. Hoe actueel. Jozef wil Maria ‘niet in opspraak brengen’,  hij zit dus in het gevoelsregister van schandaal, verontwaardiging, kwaadheid. Hij wil er zich stilletjes aan onttrekken. Terwijl hij dit bedenkt, verschijnt een andere  boodschap in een droom:  ‘Wees niet bang uw vrouw Maria bij u te nemen, want wat bij haar tot leven is gewekt, is van de heilige Geest.’ In encounter-taal: Jozef herinnert zich letterlijk en figuurlijk zijn droom. Dat geeft een gevoel van diepe geruststelling en maakt hem besluit-vaardig: hij volgt zijn droom en neemt zijn vrouw bij zich.

Hoe voel ik mij bij dit alles? Ik, religieus, heb geen kinderen. Of toch? ‘Uw palliatieve dienst, dat is uw kind’, zeggen mijn verpleegkundigen-moeders. En als aan dat kind geraakt wordt, rijzen veel feelings. In mijn wagen voer ik mijn geestelijke kinderen mee: vijf boeken, pennenvruchten van veel voelen, denken en doen. In mijn hart bewaar ik zoveel volwassenen en kinderen die ik door mijn wonderlijke en onmogelijke leven ontmoet. Dat ‘baart’ mij zorgen…  en vreugde.





Marc Desmet

zondag 4 december 2011

Bekering uit de onomkeerbaarheid

Op 4 december gaf ik in de Universitaire Parochie van Leuven de volgende homilie:


Marcus 1, 1-8

[1] Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, Zoon van God. [2] Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit,
om uw weg te banen;
[
3] een stem roept in de woestijn:
Bereid de weg van de Heer,
maak zijn paden recht,
[
4] zo trad Johannes op. Hij doopte in de woestijn en verkondigde een doop van bekering tot vergeving van zonden. [5] Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem liepen naar hem uit. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en beleden hun zonden. [6] Johannes ging gekleed in kameelhaar en had een leren gordel om zijn middel, en hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. [7] Hij kondigde aan: ‘Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. [8] Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen in heilige Geest.’


Wat treft me in dit adventsevangelie?

Die Johannes de Doper lijkt niet erg aantrekkelijk. Hij wordt geschetst als een figuur van soberheid: kameelharen kleed – ruw denk ik dan, ik krijg al jeuk en rillingen als ik het me voorstel -  leren gordel, sprinkhanen en wilde honing als voedsel. Hij zondert zich ook af: in de woestijn, toch bij water, de Jordaan. En hij preekt bovendien een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden.

Nog opvallend bij deze ascetische figuur is dat hij zichzelf niet predikt – dat is misschien de grootste ascese in onze cultuur van voor jezelf opkomen en narcisme. Hij verwijst naar een komende “die sterker is dan ik… Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.” De ascese van de prof die een student heeft waarvan je voelt dat hij of zij meer getalenteerd is en hem of haar werkelijk die ruimte geeft.

Maar het meest opvallende in dit stukje evangelie voor mij is het succes van deze onaantrekkelijke, zonderlinge figuur: ’Heel de landstreek Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit, en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden…’ Wat is er in godsnaam aantrekkelijk aan ‘een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden’? Je ziet de mensen in het Marcusverhaal als het ware met enig enthousiasme ‘hun zonden belijden’. Wat kan mensen daarin in beweging brengen? Welk soort zondebesef zou mij stappen doen zetten, mij doen keren, be-keren? Toch niet het blijvend feit dat ik misschien al heel mijn leven tegen een aantal persoonlijke obstakels aanloop, tegen mijn libido, mijn karakter? Ik wil me misschien wel bekeren maar waartoe… wat keert mij tot leven en maakt mij zo enthousiast of minstens nieuwsgierig dat ik ervoor door de woestijn wil trekken? Wat creëert toe-komst, ad-ventus? Wat opent wegen voor mij – ook al weet ik nog niet hoe ik mij zal bewegen op die wegen?

Het is dat massale, dat collectieve dat me treft in het beeld dat het begin van het Marcusevangelie schetst. Hebben wij zoiets in onze maatschappij?

Wel, ‘Bekering’ spreekt ons misschien aan vanuit de indruk van on-omkeer-baarheid van een aantal fenomenen. (1) Is er niet een soort collectief bewustzijn van de onomkeerbaarheid van de opwarming van onze planeet? Met regimes kan je onderhandelen, maar niet met natuurrampen en smeltende gletsjers. Maar ondertussen rijd ik toch 50.000 km per jaar met een diesel. (2) Is er niet een collectief bewustzijn dat we verder moeten met minder, dat we inderdaad ‘meer met minder’ zullen moeten doen, maar dan niet in de orde van de economische efficiëntie, maar in een spirituele orde: meer leven met minder geld en materieel; we weten dat; maar trekken we er praktische conclusies uit? (3) zijn we het er eigenlijk niet allemaal over eens dat er op alle terreinen overgereguleerd wordt maar dat we het gevoel hebben in dit spinnenweb vast te kleven - noem het maar een seculiere vorm van clericalisme dat tegelijk met het kerkelijk clericalisme overhand toeneemt. Ik zie het met lede ogen gebeuren (4) of moeten we het hebben over de machteloosheid bij financiële transacties en verliezen die voor de modale burger totaal hermetisch blijven…

Kortom, we hebben het hier over fenomenen die de schaal van mijn allerindividueelst en interindividueel zieleheil overschrijden, maar die ons collectief heil betreffen; zaken die onze persoonlijke fysische en geestelijke gezondheid overschrijden en gaan over ons werkklimaat, ons sociaal klimaat en het wereldklimaat. Maar waarin we ook vastzitten; al weten we dat dit belangrijk is.

We hebben het hier over be-kering als bekering van ons zondebesef. Misschien betekent bekering wel het hervinden van een stelligheid, van een vuur dat het de moeite waard is om duidelijk te maken dat de K van Katholiek niet verwijst naar Katholicisme als Klerikalisme maar naar katholicisme als wat het etymologisch hoort te zijn: kata holou, betrokken op het geheel en heil van de kerkgemeenschap en mensheid. Dat het de moeite waard is om duidelijk te makend dat de toekomst van het katholicisme niet ligt in een select groepje zuiveren maar in een groep van open katholieken die zich in hun bezorgdheid voor het heil van de wereld soms dichter voelen bij bepaalde atheïsten, agnosten, vrijdenkers met eenzelfde bezorgdheid - Bien étonnés de se retrouver - dan bij gelovigen die het plan van God lijken gelijk te stellen met een aantal preciese morele en liturgische wetten. Zo suggereert Anne Provoost in haar ‘Atheïstisch sermoen’. Ik kan ze op dat punt wel volgen.

Deze week ontmoette ik een briljante prof van deze universiteit die zich ‘agnost’ noemt, maar ook de echte ‘pijn’ vertolkte niet meer tot die katholieke gemeenschap te horen. Eigenlijk stond hij – paradoxaal genoeg – achter de UP want “daar heb je een gemeenschap”. Opnieuw dat collectieve. En dat miste hij. Hij zal misschien niet de enige prof zijn aan deze universiteit met dergelijk verhaal. Misschien lopen de scheidingslijnen tussen gelovigen en ongelovigen niet altijd waar we ze menen te moeten leggen. Bijvoorbeeld de scheidingslijn tussen een soberheid, een ascese die het geheel, de planeet, de massa toelaat te leven ten opzichte van een ascese die het individuele heil voor ogen heeft. Of de scheidingslijn tussen een beroep op de wil van God dat het behoud van onze schepping en van de menselijkheid voor ogen heeft ten opzichte van een beroep op de wil van God dat het behoud van macht en controle van bestaande structuren en hiërarchieën maskeert.

We zijn akkoord dat we vastzitten in opwarming, overregulering, consumptie, financiële mechanismen. We kunnen onze eventuele zonden op dat punt wel belijden, het zijn zaken die ons wel kunnen mobiliseren, maar waar we vaak niet het enthousiasme, de geest-drift hebben om een belangrijke stap te zetten. Maar hier houdt het evangelie ons voor: ‘Hij zal u dopen met de heilige Geest’. Hij, de Christus, gaat komen, maar het moet nog groeien. De advent kan een tijd zijn waarin ons bewustzijn kan groeien tot een elan, een enthousiasme om een of andere concrete belangrijke stap te zetten. Maar dat kan niet groeien zonder dat er nu een kleine stap wordt gezet om in te gaan tegen de neiging om zich neer te leggen bij de onomkeerbaarheid van een aantal fenomenen. Ergens is er een sober, ascetisch, disciplinair stapje nodig… om tot echt en-theo-siasme  te komen… tot dieper inzicht… tot verlossing… tot meer menswording… Goede advent!


Marc Desmet sj

maandag 21 november 2011

'Wil je met me waken?' Over niet weten

Op zondag 20 november 2011 was ik uitgenodigd om in de gemeenschap De Brug in Lier een homilie te geven in het kader van een reeks rond ‘Niet-weten’. De titel die men had gesuggereerd was 'Wil je met me waken?'en de tekst Lucas 22,39-46. ‘Wil je met me waken?’ Commentaar op Lucas 22,39-46 Ik zal jullie proberen mee te nemen in de dynamiek van deze passage door ze zin per zin te volgen en te becommentariëren vanuit het geheel van Lucas’ evangelie en vanuit mijn eigen ervaring als persoon en palliatieve zorgarts. ‘Hij begaf zich volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg’ De Olijfberg is de plaats net buiten Jeruzalem vanwaar Jezus enige tijd voordien op een veulen naar de stad afdaalde, met enthousiast roepende leerlingen: ‘Gezegend is de Koning die komt in de naam van de Heer!’ (Lc 19, 29 en 37). Het is ook de plaats waar hij ’s nachts naartoe gaat nadat hij overdag onderricht heeft gegeven in de tempel, in de stad (Lc 21, 37). Jezus weet dat Hij overgeleverd zal worden. Hij weet dat wie hem zal overleveren weet waar Hij zal naartoe gaan, namelijk naar de Olijfberg. Hij heeft het net in het Laatste Avondmaal voorspeld. Maar Hij gaat ‘volgens zijn gewoonte’ gewoon de stad uit naar de Olijfberg. Hij vlucht niet (meer). Hij zou nog kunnen. Dat heeft mij altijd geïntrigeerd: waarom is Jezus naar Jeruzalem gegaan? En dat terwijl Hij herhaaldelijk voorspelde dat het verkeerd zou aflopen. Hij had ook niet kunnen gaan. Scheelt er iets met hem? Suïcidaal? Wat drijft hem? Ook de leerlingen gingen met Hem mee. Aangekomen zegt Jezus: ‘Bidt dat ge niet op de bekoring ingaat’ (KBS 1975) of: ‘Bidt dat jullie in de beproeving niet bezwijken’ (KBS 1995) Bidt… Jezus nodigt zijn leerlingen uit om met hem te waken zou je kunnen zeggen. Als familieleden van stervenden mij vragen: moeten we blijven ‘waken’? zeg ik altijd: vraag het aan de zieke zelf. Een zieke zal niet vlug vragen om bij hem of haar te blijven, om de ander niet te belasten; als de zieke het wel vraagt, is het dat hij of zij het echt nodig vindt. Maar: Bidt dat ge niet bezwijkt in de bekoring? Twee maal zal hij het zeggen. Over welke bekoring heeft Jezus het? Ze wordt weliswaar aangekondigd aan het einde van de bekoringen in de woestijn, helemaal vooraan in het Lucasverhaal: ‘de duivel verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd’. Maar welke bekoring? Is het de bekoring om Hem te verdedigen tegen het lijden dat komt (door het oor van de vijand af te slaan)? Is het de bekoring om te vluchten voor het lijden, om Jezus in de steek te laten (door de ont-kenning: ‘Ik ken u niet’; het kraaien van de haan, weet u wel)? Waarom zegt Hij niet: ‘Bidt dat ik niet op de bekoring inga?’ Het klinkt niet erg vriendelijk en hij verwijdert zich dan ook. Tegelijk nodigt Hij uit maar verwijdert hij zich ook. Ambivalentie merken we voortdurend in de begeleiding van mensen die erg lijden. Hij verwijderde zich van hen, ging ongeveer een steenworp verder, Verwijdering. Het lijden werpt een mens op zichzelf terug. Lytta Basset noemt die laag van het lijden het lijden-zonder. In het lijden schuilt de ervaring van: niemand weet wat het betekent voor mij om zo te lijden, om deze ziekte mee te maken, om deze persoon te zijn, dit karakter te hebben, deze roeping te moeten volbrengen. Het klopt natuurlijk dat niemand anders weet wat ik meemaak. Maar de verwijdering van de ander blijft een vermindering van leven, als we daarin blijven steken. Persoonlijk denk ik dat het een van de meest kwaadaardige kenmerken is van het lijden: dat het in staat is ons te scheiden van wat en wie ons dierbaarst is. We zeggen vaak: scheiden doet lijden; maar het geldt ook omgekeerd: lijden doet scheiden. Ik zie een moeder haar dochter afstoten terwijl die nochtans voor haar is opgekomen en voordien samen goed opschoten. Ik zie een heel lieve, jonge patiënte die zich isoleert van kennissen en familie – tijdelijk misschien. Het hoort erbij, toch lijkt het meer menselijk als we daar ook weer uit komen. Het risico is te blijven steken in een soort misprijzen: ik zal het maar op mijn eentje doen. Hij wierp zich op de knieën en bad: ‘Vader, als Gij wilt, laat dan deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede.’ Jezus verbindt zich met ‘iets’, ‘iemand’ in Hem die Hij ‘Vader’ noemt. De wil van de Vader. Iets vreemds. Enerzijds weet Jezus wat er Hem boven het hoofd hangt: een complot, dat Hij bewust niet vlucht. Anderzijds vraagt Hij: laat deze beker Mij voorbijgaan. Iets in Hem dwingt hem naar Jeruzalem en op een ander niveau in hem is er grote weerstand daartegen. Iets-in-mij weet dat ik dit moet doen maar eigenlijk wil ik dit niet en weet ik niet waarom dit moeten in mij is. ‘Mijn wil’ en ‘Uw (de Vaders) wil’ leven tegelijk in mij en die tweede is eigenlijk sterker dan mezelf; als ik er niet aan beantwoord, ben ik vreemd genoeg mezelf niet, verlies ik mijn zin/betekenis/kracht ook al wil ik deze weg eigenlijk niet gaan. Het is een verhaallijn die mij altijd erg treft, speciaal in het Lucas-evangelie, met als sterk aanzetpunt in het negende hoofdstuk: ‘Toen de dagen van zijn verheffing hun vervulling tegemoet gingen, aanvaardde hij vastberaden de reis naar Jeruzalem.’ Een lijn tot in het 24° hoofdstuk waar Hij aan de Emmaüsgangers zegt: ‘O, onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ ‘Moest’… het goddelijke ‘dei’ in het Grieks. En tussen die twee uitspraken onze passage met ‘Laat deze beker aan Mij voorbijgaan. Maar niet mijn wil geschiede, maar uw wil…’ ‘Waarom zit Jezus (ik?) zo in elkaar?’ Jezus wou iets duidelijk maken in Jeruzalem: dat God niet op te sluiten is in 613 wetjes, dat Hij niet beantwoordt aan een godsbeeld dat een instituut macht verleent maar niet de mensen bevrijdt, dat het werkelijk om liefde draait. Maar diezelfde God van liefde ‘dwingt’ Hem te lijden. Waarom? Waarom moest ik jezuïet worden? Dat is voor mij eigenlijk dezelfde onbeantwoordbare ‘waarom’ als die van de lijdensvraag: waarom overkomt mij dit lijden? Ik weet het niet maar het is zo en leven en vreugde zal uiteindelijk te maken hebben met ‘ja’ zeggen. Ja het is zo. Amen. ‘Nu verscheen Hem een engel uit de hemel om Hem te sterken.’ Een mens kan in het lijden ongekende spirituele krachten ontdekken. Of hij of zij kan ook iemand tegenkomen, een engel, iemand die ons als een goddelijk geschenk overkomt, die ongekende krachten naar boven haalt midden soms diepe miserie. Maar zonder overgang volgt de zin: ‘Aan doodsangst ten prooi bad Hij met nog meer aandrang. Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed, die op de grond neervielen.’ Onbestendig is ons hart dat ten prooi is aan hevige gemoedswisselingen. Het lijkt erop dat Jezus het dan niet meer alleen uithoudt: ‘Toen stond Hij op uit zijn gebed en ging naar zijn leerlingen. Maar Hij vond hen van droefheid in slaap. Hij zei: Hoe kunt ge slapen? Jezus die uit zijn eenzaamheid naar de ander treedt klinkt verwijtend. Ik hoor er het lijden-tegen in van Lytta Basset: de ander lijkt me te stalken, te pesten met zijn onverschilligheid. De ander kan overkomen als degene die kwaadwillig is terwijl Lucas ze vergoelijkt: ‘Hij vond ze in slaap, zo verdrietig waren ze.’ Misschien moeten we ook zeggen: ze waren zo moe van het verwerken van hun verdriet. Mensen die waken doen niets maar ze zijn vaak ontzettend moe. Ik zeg altijd: ze doen zogezegd niets maar eigenlijk werken ze wel, want ver-werken is ook werken. En heel hard. Maar daar heeft Jezus niet veel begrip voor: ‘Hoe kunt ge slapen?’ Heel menselijk, die Jezus… Waarom wil Hij dan toch die ‘tragen en onverstandigen’ (zoals Hij later zegt aan de Emmaüsgangers) mee op sleeptouw neme: ‘Staat op en bidt, dat ge niet op de bekoring ingaat.’Deze zin vormt een inclusie in deze passage: eerste en laatste zin van Jezus in deze scène. Het zijn ook de laatste woorden van Jezus in het Lucas-evangelie tot zijn leerlingen voor zijn dood. Waarom die waarschuwing? En wat zegt dat over de vraag: wil je met me waken? Ons eerste antwoord is allicht: we waken om de ander te ondersteunen, om er te zijn. En natuurlijk klopt dat. Maar er gebeurt meer. In het waken ontdekken we op een expliciete manier dat we lijden. Het is de ervaring van veel palliatieve zorgverleners dat naar het einde toe familieleden meer lijken te lijden dan de stervende zelf. Vaak projecteren ze zelfs hun eigen lijden op de stervende die in onze ogen niet zelden rustig is en niet lijkt te lijden, maar de naasten lijden wel. Hoe kunnen we dan de uitnodiging van Jezus om mee te gaan en te bidden dat ‘ge niet op de bekoring ingaat’ verstaan? Het verhaal van vandaag geeft dat nog niet aan, het moet nog ontdekt worden. Wat verder zullen we lezen: ‘Moest de Messias dit alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ Hertaald, geactualiseerd: moet de mens niet lijden om zijn volle menselijkheid te vinden? Natuurlijk zijn we geneigd om hier heel hard van weg te lopen. ‘Bidt dat ge niet op die bekoring ingaat’. Hoezo? Terug naar het dolorisme? Is lijden good for your soul? In het waken ondersteun ik niet alleen, ik lijd ook. Maar ik lijd niet alleen. Het is een gewone en toch ook merkwaardige vaststelling: mensen worden willens nillens verenigd door de lijdende en stervende. Het zijn soms unieke dagen waarin familieleden misschien voor de eerste of enige keer zo intens samenzijn rond de lijdende en stervende. Moeten we daarom lijden? Neen, maar zo gaat het. Ik lijd samen met de ander waarvan ik het lijden misschien nog niet echt had gezien of toegelaten. In dat samen lijden kan iets gebeuren. Lytta Basset noemt het: Je souffre-avec, donc je suis. Dus niet: Descartes’ je pense donc je suis noch je pense donc jésuite (grapje). In het lijden zit niet alleen een lijden-zonder en een lijden-tegen de ander in maar het kan ook evolueren naar een lijden-met de ander. Ik zie – eindelijk - dat de ander net zoals ik lijd. In het samen lijden (incluis niet weten, twijfel, angst) schuilt vreemd genoeg een diepmenselijkheid – je suis - die dieper is dan pure momenten van geluk. Ik ontdek er iets van het diepste menszijn. Moest de Mens dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan? Ik hoef niet te zeggen dat dit een boodschap is die op veel weerstand stuit in onze cultuur. Maar zo kan je het verloskundig verhaal van Jezus van Nazaret wel lezen. Of het klopt, weet ik niet, maar ik geloof het wel. En ik weet dat de kerk ontstaan is en telkens ontstaat uit een klein groepje mensen dat samen leed en lijdt rond de ‘gekruisigde’. Marc Desmet sj

maandag 7 november 2011

Een reactie op de 'open brief aan de onderhandelaars' betreffende het levenseinde

Het volgende artikel van mijn hand, hier in ongesnoeide versie, verschijnt normalerwijze op 8 november in De Morgen. Een waardig levenseinde: ook een kwestie van zorgcultuur De auteurs van de ‘Open brief aan de onderhandelaars’ vragen om ‘een open – maatschappelijk en politiek - debat over een verfijning en uitbreiding van de euthanasiewet en over een maatschappelijke toetsing van de andere beslissingen bij het levenseinde.’ Ik ga in debat vanuit twintig jaar voltijdse palliatieve zorgpraktijk als arts. Maatschappelijk en politiek lijkt het alsof een waardig levenseinde vooral een kwestie is van wetten in verband met euthanasie, patiëntenrechten, recht op palliatieve zorg. Die invalshoek belicht slechts één kant van de levenseinde-munt die langs twee zijden ‘beslagen’ moet zijn. Hoe zorgt een maatschappij immers voor een waardig levenseinde? Langs de ene kant zijn er inderdaad regels nodig die een harde garantie leveren voor een basiskwaliteit: de genoemde wetten, subsidies, maar ook wilsverklaringen, procedures, protocols, zorgpaden. Langs de andere kant vraagt volmenselijke kwaliteit nog iets anders: een cultuur van zorg die in het huidig debat onderbelicht is. Niet alleen regels, ook zorgcultuur Palliatieve zorg betekent ondermeer dat je open en vrij een vraag kunt beluisteren die misschien tegen je eigen morele opinie ingaat. Echte zorg houdt in dat je volledig recht doet aan de vraag van de zieke maar tegelijk oog hebt voor de consequenties voor de omgeving. Je moet niet alleen oog hebben voor het lichamelijke lijden maar ook voor het emotionele, sociale en existentiële lijden onder een euthanasievraag. Zorg impliceert gevoel voor con-sensus in de mooie zin van het woord: samen aanvoelen dat een bepaalde beslissing de beste of minst slechte is. Je kan wel wetten maken die het recht op een euthanasievraag garanderen, maar wetten kunnen de genoemde zorgattitudes niet garanderen. Een wet kan ruimte creëren voor een beslissing maar die concrete beslissing is van een unieke complexiteit die niet te vatten is in een wettelijke procedure. Kortom, een zorgzame zorgverlener zal meer doen dan wat bijvoorbeeld de euthanasiewet vraagt. Het debat omtrent het levenseinde is dus ondermeer een debat tussen mensen die vooral bezorgd zijn om goede regels die de rechten van de patiënt garanderen –zoals de auteurs van de open brief - en anderen die het accent leggen op de het belang van een zorgcultuur. Ik pleit voor een beter evenwicht tussen wet en zorg, want overbelichting van één kant leidt tot globale onderwaardering van de ‘Belgische levenseindemunt’. Juridische regels zijn noodzakelijk maar indien ze overheersen aan het levenseinde, wordt het een koude, formele bedoening waarbij de zorgzame artsen bovendien ‘gestraft’ worden met allerlei procedures. Ethiek wordt dan verschraald tot recht. Neem het beeld van de munt: aan de ene kant van de euro staat een onpersoonlijk cijfer (1 bv.), symbool voor de algemene wet; aan de andere kant een gezicht, symbool voor het unieke van elke persoon. Laat mij vanuit de twee zijden van de levenseindemunt kijken naar enkele eisen van de ‘open brief aan alle onderhandelaars’. Wilsonbekwamen: recht doen aan de complexiteit De auteurs vragen een uitbreiding van de euthanasiewet voor “verworven wilsonbekwamen” zoals dementerenden. In de huidige wetgeving geldt de zogenaamde ‘wilsverklaring euthanasie’ enkel bij ‘onomkeerbare bewusteloosheid’. Het is waar dat zorgverleners nu veel energie en tijd verliezen om uit te leggen dat die wilsverklaring in de praktijk een quasi lege doos is. Maatschappelijk mag er evenwel een draagvlak bestaan bij de bevolking voor een uitbreiding, bij de artsen en zorgverleners lijkt dit helemaal niet evident. Het Nederlands voorbeeld illustreert dit: in principe is euthanasie bij verworven wilsonbekwamen er mogelijk via wilsverklaring maar in de praktijk gebeurt dit quasi niet. Er is een grote weerstand bij de Nederlandse artsen die nochtans door het gedoogbeleid al een dertigtal jaren ervaring hebben met de euthanasiepraktijk. Wat is de ethische betekenis van deze weerstanden? De eis tot uitbreiding naar ondermeer dementerenden kan een andere lege doos worden indien maar weinig artsen dit willen toepassen. Vooral betekent goede zorg hier ‘recht’ doen aan de complexiteit. Wie durft beweren dat hij weet wat hier goed is of slecht? Sommigen zullen zeggen: de patiënt zelf. Was het maar zo eenvoudig. Jan De Lepeleire en Nele Van Den Noortgate (DM 05.11.2011) illustreerden de complexiteit van deze problematiek die juist die autonomie helemaal ondergraaft en op zijn minst naar de interpretatie en de solidariteit van anderen verwijst. Een ‘Ik weet het niet zomaar’ lijkt me hier meer ruimte te creëren voor een echt gesprek en een zorgzame benadering dan een glasheldere claim naar uitbreiding van de wet. Administratieve hardnekkigheid De auteurs vragen ook de registratie van elke uitgevoerde palliatieve sedatie en niet-behandelbeslissing, net zoals men nu doet bij euthanasie. Ze plaatsen deze beslissingen dus ethisch op dezelfde hoogte als euthanasie. Samen met veel andere zorgverleners denk hier anders over. Indien er bij ons naar zeer ruwe schatting tien maal meer palliatieve sedaties zijn dan euthanasies, dan is het allicht niet alleen om een procedure te omzeilen maar ook omdat palliatieve sedatie daadwerkelijk anders ervaren wordt dan een levensbeëindiging. Hoe komt het dat ook in Nederland met zijn veel langere euthanasietraditie en zijn cultuur van helderheid, het aantal palliatieve sedaties ook een veelvoud van het aantal euthanasies bedraagt? Dat neemt niet weg dat er inderdaad palliatieve sedaties zijn die verkapte euthanasies zijn. Daarom heeft de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen een richtlijn hieromtrent gepubliceerd (zie pallialine.be). Zorgzame artsen vrezen niet de registratie van een palliatieve sedatie. Ze vragen zich wel af: waar vind ik de tijd om al die beslissingen te registreren? Zorgverleners werken nu reeds in een ‘dictatuur van het meetbare en aanvinkbare’. Wat te denken tenslotte van een registratie van alle niet-behandelbeslissingen (stoppen of niet starten van een levensverlengende behandeling)? Die kan het perverse effect hebben dat artsen juist omwille van de administratieve ballast minder geneigd zullen zijn om niet-behandelbeslissingen te nemen, ofwel om het allemaal erg formeel te laten verlopen. Van het inderdaad reële probleem van therapeutische hardnekkigheid zouden we dan terechtkomen in ‘administratieve hardnekkigheid’. Indien de cijfers waarop de auteurs zich baseren kloppen, zouden we op 100.000 overlijdens bij minstens 30.000 overlijdens een beslissing omtrent euthanasie (1900), palliatieve sedatie (14000) of niet-behandelbeslissing (17000) moeten registreren en laten controleren door een commissie. Meer dan een twintigvoud van het huidig aantal euthanasiedossiers. Extra administratie betekent minder tijd voor de zorg zelf. Hier komen wet en zorg in conflict. Indien men een debat wil openen moet men niet alleen focussen op de onpersoonlijke wet, hoe noodzakelijk ook, maar moet het telkens unieke en complexe gezicht van de zorg aan bod komen. Marc Desmet De auteur is arts palliatieve zorg aan het Jessa Ziekenhuis te Hasselt en voorzitter van de Stuurgroep Ethiek van de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen.

zondag 6 november 2011

We beginnen er weer aan!

Een tijdje geleden geraakte ik niet meer binnen in mijn eigen blog. Er moest een scheiding komen tussen mijn persoonlijke account en mijn zakelijke account. Een belachelijk simpele zaak nadien bekeken, maar voldoende om mij in de hectiek van de voorbije maanden weg te houden van mijn blog. Vandaag, Allerzielen, eindelijk een moment vrij om allerleid zaakjes op te ruimen. En zie, we kunnen weer bloggen.

Een heel kort bericht: onlangs ben ik negen dagen in Oekraïne geweest, om lezingen te geven over palliatieve zorg. Een beklijvende ervaring.

De twee zaken die me bijblijven:

Wat heeft Oekraïne al geleden in zijn geschiedenis! Wist u ook niet dat er in 1932 en 1933 ongeveer zeven miljoen oekraïniërs zijn gestorven ten gevolge van een bewust door Stalin uitgelokt hongersnood? Ieder weet van de zes miljoen joden die het leven lieten in de Holocaust. Maar wie weet van het Oekraïense drama, dat tot op heden door Rusland wordt ontkend als 'een slechte oogst'. Gelukkig is er een klein maar indrukwekkend museum.

In Oekraïne geraken zorgverleners zeer moeilijk aan morfine ten gevolge van een uiterst strenge reglementering die bestaat om misbruik (drughandel, corruptie...) te vermijden. Maar in feite draait die reglementering zich dus tegen patiënten die onnodig pijn en andere symptomen lijden en nauwelijks de broodnodige morfine krijgen. Een verpleegkundige verdient er ongeveer 80 euro per maand.

We hopen dat we niettemin iets hebben kunnen bijdragen via het colloquium waar ikzelf en drie andere belgische zorgverleners spraken.

Naar het model van de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen is ondertussen - na een bezoek van een oekraïense delegatie in 2009 - wel een heuse liga voor palliatieve zorg in Oekraïne opgericht. Marc

zondag 8 mei 2011

Kritikeren? Opbouwen? Conserveren?

Weer een tijdje geleden dat ik iets van me liet horen langs deze weg, al blijf ik van plan dat te doen.

Het voorbije half jaar herinner ik me globaal als een donkere periode waar ik nu met deze warme lente wat uit te lijkt te komen. De organisatorische troubles die ik ondervonden heb in mijn ziekenhuis waren daar niet vreemd aan. Met Pasen gaf ik mezelf de opdracht om een streep te trekken onder die negativiteit en het positieve te zoeken. Maar een vrome gedachte volstaat natuurlijk niet; het moet ook ergens gegeven worden.

Ik ben de getuige van de schaalvergroting van mijn ziekenhuis en vraag me nog steeds af of die hele operatie verantwoord is als ik hoor wat de effecten zijn op mensen in de 'organisatie'(onzekerheid, spanningen, conflicten...). In mijn ogen is datgene wat zogezegd (economisch) efficiënt is op het eerst zicht helemaal niet humaan efficiënt. Menselijkheid is voor mij meer en meer het thema waar het om draait.

Bij Peter Tom Jones las ik iets over 'transitie': we moeten komen tot een andere cultuur. Bij hem gaat het om ecologie, geloof ik, over hoe wij ingrijpen in de natuur en het klimaat - analoog grijpen wij in in het werkklimaat. Praktisch gezien zegt Jones zoiets als: ik steek mijn energie momenteel in mensen die de cultuur willen veranderen, die positief willen meewerken, niet in degenen die we toch niet kunnen overtuigen van die noodzaak. Dat heeft me tot denken aangezet. Waar zal ik mijn energie insteken?

Soms denk ik ook: ben ik helemaal fout met mijn kritiek op het huidige management? Ben ik niet gewoon conservatief? What's in a word? 'Conservatief' klinkt pejoratief, en het is ook negatief als 'bewarend' of 'behoudend' betekent dat mijn weerstand tegen verandering het leven tegenhoudt. Zo ben ik bijvoorbeeld niet tegen contraceptiva of kunstmatige fertilisatietechnieken of niet tegen gehuwde of/en vrouwelijke priesters, omdat deze veranderingen mijns inziens wel degelijk het leven kunnen bevorderen. Maar 'behouden' of 'bewaren' kan ook levensbevorderend zijn. Een zekere kleinschaligheid zou ik willen bewaren. In die zin ben ik conservatief, ja. Maar allicht moeten we die kleinschaligheid op een andere manier herscheppen - binnen de schaalvergroting. Transitie. Wie doet mee?

zondag 27 maart 2011

Na de berg van de verleidingen, de berg van de heerlijkheid

Hier mijn homilie van de 2° vastenzondag van het A-jaar, 19 maart 2011

Matteüs 17,1-9

Wat doet het verhaal van de transfiguratie (normaal gevierd op 6 augustus - Hiroshimadag) in de veertigdaagse tijd? Deze tijd draagt in zich een uitnodiging tot naar binnen keren. Het is een tijd van inkeer, van meer alleen-zijn-met-God. Daar staat de berg symbool voor. Een tijd van meer komen tot het wezenlijke, tot ons wezen. En al lijkt zo'n inkeer in eerste instantie een droge ervaring, een woestijnervaring, we mogen niet vergeten dat het wezen van de mens is: heerlijkheid!

(1) Het wezen van de mens is heerlijkheid

Die gedaanteverandering betekent inderdaad meer dan een troostrijke ervaring tussen twee lijdensvoorspellingen in, meer dan een spirituele hoogtestage, meer dan een topervaring, berg-topervaring, meer dan alleen maar troost in een hard bestaan. Ik zou het willen zien als een van de antwoorden op de vraag die Jezus kort ervoor stelt (Mt 16,15) : wie zeggen jullie dat Ik ben? Petrus’ antwoord kennen we : de Messias van God, de Mensenzoon. Die geloofsbelijdenis klinkt allicht al even interessant als een op zondag gedachtenloos afgerammelde geloofsbelijdenis.
Maar als wij zeggen dat wij in Hem geloven, betekent dat: zoals Christus is, zo droomt God de mens, dus mezelf en de ander. Ik ben gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van Christus, de Mensenzoon. Ha…Wie zeggen jullie dat ik ben, is vragen : wie zegt gij dat de mens eigenlijk is, wezenlijk, ten diepste ? Wie ben ik ?

In mijn wezen ben ik gelijk de Heer, ben ik heerlijk. Soms mogen we dat ervaren. Soms duikt ons wezen op in ons gelaat. Vandaar dat het zo mooi is dat bv. in het westvlaams het woord ‘wezen’ wordt gebruikt voor het gelaat. ‘Twoan mie joen wezen’. Toon me jouw gelaat, je ware gelaat.

“Zijn gelaat begon te stralen als de zon…”

In Jezus Christus, langs de beelden en woorden die we van Hem meedragen, licht het diepste in de mens op. De heerlijkheid. In Jezus Christus krijgt God een menselijk gelaat.

(2) Sinds Christus kunnen wij / mogen wij in een menselijk gezicht Gods heerlijkheid zien, zonder te sterven.

Tegen Mozes die aan God vroeg om zijn heerlijkheid te zien, was nog gezegd : ‘Mijn gelaat kunt u niet zien, want geen mens kan mijn gelaat zien en in leven blijven.’ (Ex. 33,20) Mozes mocht de Heer alleen van achteren zien. En Elia bedekte zijn gezicht met zijn mantel als Hij de Heer hoorde komen in het suizen van de zachte bries. (1K,19) De leerlingen, de intimi van Jezus, daarentegen, zien ‘klaar wakker’ Gods heerlijkheid in een mens zonder te sterven. En dat is ons, christenen, misschien heel even in ons leven gegeven. In heel concrete ervaringen.
Als de diepte oplicht in de mens, als er diepe ontmoeting gebeurt, dan wordt hij/zij (goddelijk) mooi ; dan verandert ahw de fysiek. Is dat niet de basis van authentieke sexualiteit en erotiek?
Zelf krijg ik te horen, als ik er meer in slaag om te bidden of als ik eens enkele dagen naar een abdij ben getrokken, dat de kwaliteit van mijn ontmoeting met mensen anders wordt, dat ik meer vanuit een innerlijke rust en met echte aandacht voor de ander, minder zelfbetrokken reageer. De ontmoeting met de diepte van mijn leven, met mijn ‘wezen’, laat zich toch wel zien. Als we vanuit de verbinding met de Heer mensen ontmoeten, merken we dat het ‘heerlijk’ kan zijn. Het is er ergens aan te zien, ontmoetingen krijgen ‘een bijzondere glans’.

(3) We kunnen niet in de heerlijkheid blijven

Het zien van dergelijk gelaat vervult de leerlingen met vreugde. Het is er goed. Maar als een ‘lichtende wolk’ hen overschaduwt - goed bekend in het Eerste Testament als teken van Gods aanwezigheid - en een stem klinkt, komt er een schaduw over hun heerlijke ervaring en worden de leerlingen zeer bevreesd en werpen ze zich op de grond. Maar die stem van God verwijst hen juist naar de concrete Zoon: 'Luister naar Hem in wie Ik mijn welbehagen, mijn vreugde vind'. Met andere woorden, we kunnen niet in die heerlijkheid blijven – zo is het niet in dit aardse leven - anders ‘blijven we erin’. Maar die ervaringen van heerlijkheid vanuit de intimiteit met de Heer kunnen ons wel vertrouwen geven in het woord, als kompas in het dagelijkse, gewone doen en laten – zoals dat het geval kan zijn met een sterke retraite-ervaring: heerlijkheid; topervaring – nadien wel: ‘Spreek er niet over’ - ze zouden niet begrijpen waarover je het hebt

(4) God neemt het initiatief:

De mens is uiteindelijk gemaakt voor de heerlijkheid, daar wil deze veertigdaagse tijd ons aan herinneren en ons heen voeren. Maar kunnen wij dergelijke ervaring zelf bewerken?
Het valt op, in de lezingen van vandaag, hoe God het initiatief neemt.

We hoorden reeds hoe God initiatief neemt in het leven van Abraham: ‘‘Lèch lechà’ Ga, jij,…’ ‘Trek weg’. Zo neemt Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en brengt hen op een hoge berg. Hij toont hen Gods heerlijkheid. Hij brengt hen in een andere tijd en ruimte, een andere aeon, een andere beleving van de realiteit: het Rijk Gods. Dit krijgt in de liturgie des te diepere betekenis als we ons het evangelie van vorige zondag herinneren. Daar hoorden we een ander initiatief, gelijkaardig en toch totaal verschillend: De duivel neemt Jezus mee, ook naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toont in hun heerlijkheid.

(5) In ons leven concurreren twee externe initiatieven:

het ene biedt uitzicht op het Koninkrijk van de wereld, op de oude mens, op de dood. Het andere op het Rijk der hemelen, op de nieuwe mens, op het Leven.
Het ene initiatief wekt illusies, het andere wekt hoop.

Het ene initiatief wekt de illusie dat goed leven inhoudt dat lijden ons niet mag en niet zal overkomen, dat we er niet willen in betrokken worden - daartoe immers inspireert de duivel Petrus als Jezus zijn lijden voorspelt. 'Weg daar, achter mij, Satan…'
Het andere initiatief opent perspectief terwijl het ruimte laat voor lijden en dood - Jezus zegt tot zijn leerlingen: 'Vertel niemand van dit visioen voordat de Mensenzoon uit de doden is opgewekt'.

Het ene leidt uiteindelijk tot wanhoop, het andere houdt hoop, een belofte in zich.

Veertigdaagse: uitnodiging tot vast vertrouwen in een belofte van heerlijkheid, waarvan we hier soms reeds een glimp mogen ontvangen. Dit is een tijd om Gods initiatief in ons leven toe te laten: een belofte van echt leven die nooit de realiteit van lijden en dood ontkent, een belofte van leven daar waar lijden zich aankondigt.

donderdag 3 februari 2011

Die rampzalig zijn zullen zalig zijn

HOMILIE UP 29-30 JANUARI 2011

De nieuwe Mozes

De Bergrede is de aanvang van de eerste van vijf toespraken die Jezus houdt in het evangelie van Matteüs. Een plechtig moment. Matteüs laat Jezus de berg opgaan en stelt Hem daarmee opnieuw voor als de nieuwe Mozes. Jezus staat in de lijn van Mozes. Toch vormt Hij er ook een breuklijn mee. Hoezo?

Aan het einde van het negentiende hoofdstuk van het boek Exodus lezen we: 'Mozes daalde de berg (de Sinaï) af naar het volk en sprak het toe.' En onmiddellijk daarop, verrassend: 'Toen sprak God al de woorden die hier volgen.' Die woorden zijn de tien geboden die we misschien in de vorm van volgend kinderrijmpje ooit leerden: 'Bovenal bemin één God; zweer niet ijdel vloek noch spot; heilig steeds de dag des Heren; vader, moeder zult gij eren…' Dat gebeurt evenwel in een scenario van donderslagen, bliksemflitsen, bazuingeschal en een rokende berg die het hele volk doen beven van angst en het op afstand doen staan. Het beangstigde volk vraagt dat God zelf niet meer zou spreken, maar dat Mozes met God zou spreken, wat hij ook doet. En daarna brengt Mozes de hele Wet met de zovele wetsbepalingen over, gegrift in twee stenen platen: de mozaïsche wet, een groot 'mozaïek' van wetten. De platen van het verbond, van de relatie tussen Israël en God.

Deze heilsgeschiedenis trilt mee als Matteüs Jezus de berg laat opgaan om zijn leerlingen te onderrichten. Dit is zijn visie op de relatie tussen God en mens, op het verbond, op wat beiden mogen verwachten, op Jezus’ programma. Het is in de lijn van het Mozes-gebeuren en toch anders. Le nouveau Moïse est arrivé. Geen gedonder en gebliksem. Het klinkt rustiger. Geen wetten op platen gegrift, maar een wet gegrift in het hart, zoals Jeremias (hfst. 31) had voorspeld: ‘Dit is het nieuwe verbond dat Ik in de toekomst met Israël sluit: Ik schrijf mijn wet in hun binnenste, Ik grif ze in hun hart.’

De nieuwe lijn is richting hart, richting innerlijkheid. Straks gaat Jezus zeggen, bijna als in een politieke rede: 'Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet… Maar Ik zeg u: …' En telkens zal Hij wijzen naar de kern van de zaak, naar het hart. Ik ben niet gekomen om de Wet en de Profeten -- Mozes -- op te heffen, maar om ze te vervullen. Ik ben gekomen om de traditie die uitgehold is, om diegenen die uitgehold en leeggehold zijn, te vervullen.

Het eerste woord van de eerste rede: Zalig de armen van geest
Toch is Jezus' eerste woord bij zijn eerste ‘grote speech’ niet een woord over de Wet. Hij begint niet met voorwaarden en normen. Hij begint met gelukwensen oftewel zaligsprekingen. Dat treft me telkens weer. De achtergrond van deze zaligsprekingen wordt veeleer gevormd door de wijsheid van de psalmen dan door stevige profetische taal. De eerste zaligspreking is bekend: 'Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het rijk der hemelen.' In wezen geven alle zaligsprekingen één soort mentaliteit aan die zich in verschillende facetten laat zien: het zijn de armen van geest die steeds weer opbotsen tegen de complexe werkelijkheid, de complexe en harde wetten van de wereld waarin zij leven.

'De armen van geest': wie zijn zij? Matteüs verwijst ermee naar de am-ha-arets: het volk dat de Wet of Thora niet kent en dat daardoor uitgesloten wordt. Uit een rabbijns geschrift: 'Het is verboden een mens die geen kennis van de Thora bezit, barmhartigheid te bewijzen.' Het gaat niet noodzakelijkerwijs om materieel armen, het proletariaat, of de simpelen van geest. Maar het gaat er Matteüs om dat precies zij die uitgesloten worden omdat ze de wet niet kennen, komen tot de echte verbondsmentaliteit, tot een echte verhouding tot God – anders dan bij de farizeeën, sadduceeën en Schriftgeleerden.

Onder verschillende benamingen wordt dit botsen met de harde wetten van de werkelijkheid getypeerd. De armen van geest, de gebrokenen van hart noem ik (1) de treurenden die botsen met de wetten van het onbegrijpelijke lijden en de dood. Het zijn (2) de zachtmoedigen die botsen met het harde lawaai – niet het minst het medialawaai, de mediawetten, de communicatiewetten van deze wereld. De armen van geest zijn (3) zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid en botsen met de soms kafkaiaanse complexiteit van maatschappelijke wetten, de anonimiteit en het keurslijf van grote structuren, met lobby's die ondoorzichtig en ontoegankelijk zijn. Het zijn (4) de barmhartigen die botsen op de genadeloosheid van het neoliberaal denken (‘het moet opbrengen’) en soms van kerkelijke wetten (‘het moet zo’); (5) de zuiveren van hart die botsen met de complexiteit van het onzuivere, van het bedrog; (6) de vredebrengers die botsen op de eindeloze spiralen van geweld en de wet van de sterkste (7) de geëngageerden die behandeld worden als de boosdoeners.
Het gaat om hen die telkens ervaren dat zij in de mentaliteit van deze tijd aan de verkeerde kant staan, in de hoek zitten, in de hoek waar de slagen en soms de ontslagen vallen, die hier niet passen, die storen, die treuren… zij die juist lijden onder het feit dat de echte verbondsmentaliteit niet wordt beleefd. Het gaat om hen die misschien cultisch, volgens de regels, niet zuiver zijn, maar wiens innerlijke ruimte – daar waar de beoordeling valt over iemands gehele doen en laten - zuiver en rein is. Het gaat om wie de eenvoudige, directe, pseudo-‘kinderlijke’ instelling heeft ten opzichte van het leven en van medemensen.

Het gaat dus over wie door het leven vernederd is – wie niet ? – en daarin iets ontdekt, misschien in de orde van een gezonde nederigheid. Dit staat vooraan in het programma van Jezus: het ervarings-vertrekpunt om Jezus’ innerlijke radicaliteit gezond te kunnen beleven: Gij hebt gehoord: Ge zult niet doden… Maar ik zeg u: ieder die zijn broeder een kwaad hart toedraagt, zal uitgeleverd worden aan het gerecht…

Ergens las ik als vertaling voor ‘Zalig’, ‘Gelukkig’: 'U bent op de juiste plaats als…' Je bent op de juiste plaats als de complexiteit van het leven je lijkt uit te sluiten, want dan begin je het koninkrijk van God, Gods realiteit hier op aarde reeds te zien. Hoezo? Hun behoort het rijk der hemelen; zij zullen getroost worden; zij zullen het land bezitten; zij zullen verzadigd worden; zij zullen barmhartigheid ondervinden; zij zullen God zien; zij zullen kinderen van God genoemd worden; hun behoort het rijk der hemelen. Verheugt u en juicht want groot is uw loon in de hemel. Zij zullen, zullen…

We worden verwezen naar een toekomstperspectief. Dat is niet erg ‘in’. Alles moet hier-en-nu kunnen. Wat is de relevantie van de hemelgedachte voor hier-en-nu? Vergeef me de kinderlijke gedachte, maar ik moest denken aan dat meetkundig probleempje waarbij men vraagt negen bolletjes (drie op drie in een vierkant) te verbinden met vier rechte lijnen. Als je binnen het vierkant blijft, lukt het nooit. De truc bestaat erin de lijnen buiten het vierkant door te trekken zodat je inderdaad tot verbinding komt van alle bolletjes met slechts vier lijnen. Om de bolletjes van ons aardse leven te verbinden -- religie -- moeten we eraan denken de lijn soms door te trekken tot buiten het aardse vierkant. Verheft uw hart. Verruimt uw hart. Verruimt uw liefde.

zondag 2 januari 2011

A Dieu 2010

Van het laatste trimester van 2010 heb ik een donkere indruk,vooral door de spanningen in mijn ziekenhuis omtrent de toekomstige locatie van de palliatieve eenheid. Misschien zag u het in het Belang van Limburg van zaterdag 22 november: grote kop: Terminale patiënten in wooncontainers.Dat ging over onze dienst.Niet fijn voor het ziekenhuis, maar nog minder fijn voor patiënten en families indien dit ook realiteit zou worden. Hopelijk komen we in 2011 tot een betere oplossing.

Die zwarte periode zou me bijna doen vergeten dat er ook andere dingen gebeurd zijn in 2010. Vooreerst is er de quasi dagelijkse ervaring van 'troost' in de begeleiding van patiënten en families en de vele momenten van fijne samenwerking in het supportteam en het team van de palliatieve eenheid waar de laatste jaren een aantal nieuwe verpleegkundigen zijn gestart. Onze corebusiness redt ons.

Maar er is meer. Zo maakte ik via lezingen waarvoor ik uitgenodigd werd, kennis met twee landen die ik niet of nauwelijks kende: Libanon en Québec. Libanon: kruispunt van enorm veel culturen in het verleden, nu van een langdurig conflict tussen moslims en christenen waarin de laatsten vooral sinds de burgeroorlog een geplaagde minderheid is geworden. Québec: land met een gigantische natuur, en toch erg gelijkend op ons kleine landje met zijn katholieke verleden, sterke secularisatie en bioethische discussies. Telkens had ik het gevoel vanuit onze collectieve ervaring hier van palliatieve zorg en omgaan met ethische problemen bij het levenseinde te kunnen bijdragen daar. We hebben een verspreiding van de palliatieve zorgstructuren die maar zeer weinig landen in de wereld hebben en hoewel wij soms scheef bekeken worden als een van de weinige landen met een euthanasiewet denk ik dat in het onderscheiden van de ethische problemen en de zorgvuldigheid om ermee om te gaan wij een bijdrage te leveren hebben aan de reflectie in veel andere landen.

Daarnaast waren er natuurlijk de vele lezingen in Vlaanderen, Nederland, Parijs. Mijn recentste boek Liefde voor het werk van tijden in management oogst veel herkenning, niet alleen in ziekenhuizen en woon- en zorgcentra, maar zeker ook in de onderwijswereld. Mijn analyse helpt mensen, zeggen ze toch, zich te situeren. Enerzijds voel ik me door de kritische toon van het discours wel eens een 'zaag' - bovendien stel ik een probleem waarvoor ik niet zomaar een oplossing heb - maar anderzijds moedigen positieve reacties en verkoopcijfers (derde druk op een jaar) mij aan om door te gaan met dit bewustmakingswerk.

Van bewustmaking gesproken: natuurlijk was het voor mij ook het jaar van het seksueel misbruikschandaal. Ongetwijfeld is in het eerste instantie de collectieve bewustwording van de impact van het misbruik door priesters en religieuzen op de slachtoffers het belangrijkste aspect. Het is helemaal niet evident om een probleem echt te zien, maar het is het fundamentele vertrekpunt om tot een levengevende dynamiek te komen - iets wat ik vooral uit de Geestelijke Oefeningen geleerd heb overigens. In tweede instantie echter vind ik persoonlijk dat de kerk zich bewust moet worden van de vele andere doofpotten die alle met seksualiteit en gender te maken hebben: de vrije celibaatskeuze, de vrouwelijke priester, het principeel toelaten van contraceptie en van kunstmatige fertiliteitstechnieken zijn in feite evenveel taboes in de katholieke kerk, ik bedoel dat er op hoog niveau geen open gesprek over gebeurt, terwijl aan de basis zeer veel mensen hier open voor staan en vragende partij zijn. De gemeenschappelijkheid van deze problemen met dat van het seksueel misbruik ligt niet alleen in het thema van de seksualiteit zelf maar ook in dat van de macht. Seksueel misbruik heeft te maken met machtsverhoudingen, bijvoorbeeld tussen religieus/priester en kind, maar ook het weigeren van het priesterschap aan de vrouw heeft met macht te maken: op die manier blijft de controle over de kerk bij celibataire, oudere mannen. Dat gebrek aan openheid en innerlijke vrijheid vind ik ongezond en onevangelisch.

De pauselijke keuze van de nieuwe aartsbisschop, tegen de voorkeur van de bisschoppenconferentie in, maakt duidelijk wat in Rome nog duidelijker is: er is een poging tot een restauratie aan de gang. Symptomen van een fin de régime? Gaat de Kerk van Jezus die de onzuiveren opzocht en zelf onzuiver werd, zichzelf isoleren tot een kerk van zuiveren/'katharoi'? In het donker straalt het vlammetje meest. Zo straalt de nieuwe bisschop van Brugge, ja juist Brugge, een open geest uit. Het zal zijn zoals in het ziekenhuis: vergeet niet te kijken naar de core-business, bijvoorbeeld de geestelijke begeleiding, en put daar bemoediging uit, ook voor de structurele strijd.

Kruipen we uit het dal in 2011 ?