maandag 18 september 2017

Een gigantische schuld waar we niets van voelen


HOMILIE 24° ZONDAG VAN HET A-JAAR 17.09.2017
uitgesproken voor de Universitaire Parochie van Leuven

Matteüs 18, 21-35

 

In die tijd kwam Petrus naar Jezus toe en sprak: “Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?” Jezus antwoordde hem: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe maar tot zeventig maal zevenmaal. Daarom gelijkt het Rijk der hemelen op een koning die rekening en verantwoording wilde vragen aan zijn dienaren.

 

Toen hij hiermee begon, bracht men iemand bij hem die tienduizend talenten schuldig was. Daar hij niets had om te betalen, gaf de heer het bevel hem te verkopen met vrouw en kinderen en al wat hij bezat om zo de schuld te vereffenen. Maar de dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: “Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen”. De heer kreeg medelijden met die dienaar, liet hem gaan en schold hem de geleende som kwijt. Maar toen die dienaar buiten kwam, trof hij daar een andere dienaar die hem honderd denariën schuldig was; hij greep hem bij de keel en zei: “Betaal wat je schuldig bent”. De andere dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: “Heb geduld met mij en ik zal u betalen”. Maar hij weigerde liet hem zelfs in de gevangenis zetten, totdat hij zijn schuld betaald zou hebben.

 

Toen nu de overige dienaars zagen wat er gebeurd was, waren zij diep verontwaardigd en gingen hun heer alles vertellen. Daarop liet de heer de dienaar roepen en sprak: “Jij, lelijke knecht, heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je mij erom gesmeekt hebt. Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik met jou medelijden heb gehad?” En in toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben. Zo zal ook mijn hemelse Vader met ieder van u handelen die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt.”

 

Beste vrienden en vriendinnen,

 

Honderd denariën, de schuld die niet werd kwijtgescholden aan de tweede dienaar in de gelijkenis, vormen nog niet het 500.000ste deel van tienduizend talenten, de gigantische schuld die door de heer werd kwijtgescholden aan de eerste, later hardvochtige dienaar.

 

Ik heb twee vragen bij dit evangelie: één: zijn wij niet zoals die eerste dienaar aan wie een gigantische schuld werd vergeven? Twee: hoe komt het dat de heer die hardvochtige dienaar niet vergeeft hoewel de gelijkenis wil illustreren dat wij zeventig maar zeven keer, dwz ontelbaar keren, altijd dus, moeten schuld vergeven?

 

De eerste vraag: staat elk van ons ten aanzien van het Leven ook niet gigantisch in de schuld? En kan juist dit besef van die eigen schuld ons niet helpen om vrijer en meer vergevend in het leven te staan? Ik mag leven, en vrij, ondanks een onbetaalbare schuld, en juist deze wetenschap zal wrok en woede minder kans geven in mijn leven.

 

Laat me dat illustreren in onze realiteit: wat zijn mijn tienduizend terug te betalen maar feitelijk onbetaalbare talenten…

 

Ik sta in sociofinanciële schuld: ik mag leven en profiteren van deze staat ondanks een staatsschuld van een paar tienduizend euro (meer dan 28.000 euro vlg NVA) op mijn hoofd.

 

Ik sta in familiale schuld: de meesten onder ons staan in zware schuld bij hun ouders die hen niet alleen gewild hebben maar die hen ook hebben groot getrokken door tienduizend opmerkingen (3 per dag gedurende ongeveer tien jaar = ongeveer tienduizend opmerkingen), pedagogische pogingen, slapeloze nachten, 3 maaltijden per dag etc….

 

Ik sta in lichamelijke schuld: ik mag leven ondanks / dank zij tienduizend tot de zoveelste graad aantal cellen die gecoördineerd van dag op dag werken en waarover ik geen enkele controle heb: stel u voor dat ik de werking van mijn lever zou moeten coördineren, laat staan die van mijn eigen hersenen…

 

Ik sta in genetische schuld: de talenten (en gebreken) die ik heb hebben hun materiële basis ergens in die tienduizenden genen; al de-genen die hier aanwezig zijn … hebben hun eigen erfelijk materiaal niet samengesteld laat staan gemaakt.

 

Ik sta in mondiale schuld voorzover ik totaal onverdiend in een van de meest comfortabele hoeken van de wereld ben geboren.

 

Ik draag een ecologische schuld dank zij de vijftigduizend kilometers die ik rijd per jaar en waarmee ik ons land vervuil ondanks mijn aardgas; en dan heb ik het niet over de  vaststelling dat ik al die kilometers rijd met geen of een minimum aan ongelukken. Alsof dat venkel ligt aan mijn rijvaardigheid.

 

Vandaag ben ik net 33 jaar geleden ingetreden bij de jezuïeten. Een goede 12.000 dagen (33 x 365 dagen) ben ik al jezuïet, en dat ondanks mijn zwakte, ook dat mag een wonder heten… waarvoor ik heel dankbaar moet zijn en ben.

 

Ik ben overste binnen een orde die een nieuw, groot huis heeft gekocht in het centrum van Leuven waar onze communiteit hopelijk binnen een jaar of twee zal wonen, min of meer comfortabel. U weet misschien wat zo’n stulp kost. Zo’n som plaatst me in een oncomfortabele schuld voor zover al dat geld niet zal aangewend worden voor andere, grotere, dringender noden in deze wereld.

 

En zo kunnen we nog een eindje doorgaan.

 

En we leven allemaal zonder dat gewicht op ons, we leven – als individu, gemeenschap, land - alsof die schuld ons is kwijtgescholden. Het gaat erover hoe je in het Rijk der hemelen, in die visie op de realiteit, kijkt naar jezelf en de ander. In het Rijk der hemelen wordt blijkbaar zo naar een individu gekeken. Niet om het te verpletteren onder het gewicht van zijn ‘schuld’ ten aanzien van de schepping en de schepper, maar om hem of haar er bewust van te maken. En het enige wat gevraagd wordt, is dat verwonderd te ontdekken en zich dat te herinneren.

 

Aan het einde van een overweging over de zonden drukt Ignatius in de Geestelijke Oefeningen de ervaring die hij beoogt bij de retraitant in zijn taal uit: ‘Een grote kreet van verbazing, met grote innigheid. Ik ga alle schepselen na en zie hoe zij mij in leven  hebben gehouden: de engelen, …, hoe zij mij hebben verdragen en beschermd en voor mij gebeden hebben; de heiligen, hoe  zij voor mij hebben gebeden en voorsprekers voor mij zijn geweest; en de hemelen, zon, maan, sterren en elementen, vruchten, vogels en vissen en alle dieren; en de aarde, hoe zij niet openscheurde om mij te verslinden in een nieuw hellevuur waardoor ik voor altijd pijn zou lijden.’ Zijn we al eens tot dergelijke kreet van verbazing gekomen? Iets voelen van de verpletterende ‘schuld’ waarin we staan en dan weten: ik mag echt leven!

 

Wij leven allemaal dankzij de kwijtschelding van een gigantische schuld. De bedoeling is helemaal niet om ons daaronder te bedelven maar om van daaruit van harte vergevend met de medemens om te gaan. De bedoeling is om als enige vorm van schelden het kwijt-schelden van schulden te pratikeren. Maar daar komen we niet aan toe. Of niet gemakkelijk. Wij handelen meestal niet alsof we zelf een onbetaalbare schuld werden vrijgescholden. Ook de kerk niet, wanneer ze – ondanks haar grote eigen schuld – soms hardvochtig is.

 

Zo lezen we in Jezus’ verhaal hoe de dienaar een andere dienaar die hem veel minder verschuldigd is – 100 denariën (100 daglonen), een vijfhonderste van de gigantische schuld van de eerste dienaar – keihard aanpakt. Het gevolg is dat de koning de hardvochtige dienaar uitlevert aan de beulen totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben….

 

Dat brengt me naar mijn tweede vraag: hoe die toorn, kwaadheid van de heer verstaan, terwijl het verhaal juist wil illustreren dat we zeventigmaal zeven keer moeten vergeven? Welk godsbeeld krijgen we hier?

 

Moeilijke vraag waarvoor ik een groot theoloog heb geconsulteerd, mijn medebroeder Jacques. De heer die de grote schuld vergeeft kunnen we zien als God de gulle Schepper. Dan kunnen we misschien de ‘kleine, arme dienaar’ die geen vergeving krijgt van de degene wiens immens grotere schuld wél werd vergeven, zien als de verstoten, arme Zoon, de Christus. In hetzelfde Matteüsevangelie klinkt bij het Laatste Oordeel immers: ‘Al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan.’  Ik sta in de schuld tussen twee personen van de drievuldige God: aan het begin staat de gulle Schepper, aan het einde de Gekruisigde en Verrezene (die in zijn verschijningen aan de leerlingen die bij Hem in de schuld staan want die hem lelijk in de steek gelaten hebben als eerste woord heeft: ‘Vrede’ Een woord van vergeving en liefde.)

 

God de Schepper heeft zich in de schepping machteloos gemaakt voor zover hij de mens vrij, echt vrij geschapen heeft. Zonder die vrijheid zouden wij nooit de echte, diepe vreugde en liefde kunnen proeven van de ander die ons in alle vrijheid de liefde verklaart en zijn of haar liefde geeft. Bestaat er iets mooiers dan dat? Maar met die vrijheid is er ook kans op liefdeloosheid. Het mysterie van de menswording is tegelijk het mysterie van de vrijheid. 

 

God kan geen vergeving scheppen zonder mensen! De vrijheid van de mens maakt God ‘machteloos’…. en soms teleurgesteld, en boos. Zijn toorn is machteloze verontwaardiging, machteloze woede. Zo vertelt de gelijkenis.

 

Hoe dus vrijheid liefdevol beleven? Onze toetssteen, in het beleven van de vrijheid – die prachtige gave van het christengeloof – is de  hoeksteen die verstoten werd: de Christus. In een stuk uit de Romeinenbrief waar Paulus het heeft over de relatief triviale vraag of we nu vegetarisch moeten eten of alles mogen eten, of we bepaalde dagen meer in ere moeten houden of niet, zegt Paulus: gun ieder zijn eigen overtuiging. En dan komen plots de ons allen bekende woorden, die willen uitdrukken dat wat we ook kiezen het toebehoren aan Jezus Christus als dagelijkse toetssteen in ons gebed moeten gebruiken – de tweede (niet gelezen) lezing van vandaag:

 

Niemand leeft voor zichzelf

Niemand sterft voor zichzelf

Wij leven en sterven voor God onze Heer

(of wij nu leven of sterven) Aan Hem behoren wij toe

 

En die Christus ontmoeten wij niet in het minst in de arme, in de zieke, de stervende voor mij. Ik ben 33 jaar religieus, niet zo’n grote bidder, wel soms letterlijk een lijkbidder. Ik vraag wel eens: bidt u soms? (we vragen andere behoorlijk intieme vragen als: hoe vaak heeft u stoelgang?)  En toen kwamen we bij mijn eigen bidden en bij de troostende uitspraak.   ‘Maar dokter, heel uw werk is gebed’. Heel ons werk kan ontmoeting met de arme, vergevende Christus worden, en dan zal ons hart zachter worden. Het is u toegewenst.

 

Wek mijn zachtheid weer

Geef mij terug de ogen van een kind

Dat ik zie wat is (mijn gigantische schuld)

En mij toevertrouw (– niemand leeft voor zichzelf…aan Hem behoren wij toe)

En het licht niet haat (niet haat wat tevoorschijn komt aan eigen ‘schuld’ en aan lijden van de ander)

 

Marc  Desmet s.j.