zondag 23 september 2012

Jezus' religiekritiek als bron van de kerk: onbegrijpelijk?


Homilie 25° zondag van het B-jaar, 23 september 2012

Begijnhofkerk - Universitaire Parochie Leuven

Marcus 9,30-37

[30] Ze gingen daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, [31] want Hij was bezig met onderricht aan zijn leerlingen. Hij zei tegen hen: ‘De Mensenzoon wordt uitgeleverd en valt in de handen van mensen. Ze zullen Hem doden, en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.’ [32] Ze begrepen* dat woord niet, maar ze durfden Hem er ook niets over te vragen. [33] Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis vroeg Hij hun: ‘Waar hadden jullie het onderweg toch over?’ [34] Maar ze zwegen, want ze hadden onderweg ruzie gehad over de vraag wie de grootste was. [35] Hij ging zitten, riep de twaalf en zei hun: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen.’ [36] Hij haalde er een kind bij, zette het in hun midden, sloeg er zijn armen omheen en zei tegen hen: [37] ‘Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.’

Onbegrip

In de lezing van vandaag staat onbegrip centraal. Ook in wat net voorafgaat.‘O ongelovig geslacht, hoe lang moet Ik nog bij u zijn, hoe lang u nog verdragen?’, heeft Jezus uitgeroepen. Het is vandaar dat hij zich wil terugtrekken met zijn leerlingen voor privé-onderricht: als het ware op bezinning, teambuilding, vorming? Op hun eentje ‘want Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam.’ Ze zijn in Galilea, staat er nadrukkelijk, maar Hij zal het hebben over Jeruzalem: het perspectief dat Hij reeds bespeurt. ‘De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.’ De leerlingen begrijpen die woorden niet – er is on-begrip – maar ze durven er niet op ingaan. Wat ze blijkbaar wel doen, is onder elkaar discuteren over wie de grootste was. Ze begrijpen er niets van.

Over dat onbegrip zou ik het willen hebben. Enerzijds heb ik begrip voor het onbegrip van zowel Jezus als de leerlingen omdat onbegrip bij lijden hoort; anderzijds mogen we toch niet vergeten dat Jezus’ kritiek op de leerlingen iets essentieels zegt over de ontstaans- en bestaansreden van onze kerk.

Begrip voor het onbegrip

We kunnen kijken naar het onbegrip van de leerlingen als naar een oproep om het lijden erbij te nemen, als een verhaal dat de afstand tussen de Meester en de leerling moet illustreren. Maar misschien is het verhaal van dit onbegrip gewoon de beschrijving van de realiteit, van iets wat hoe dan ook – zelfs met de ‘besten’ – gebeurt als het lijden ook goede mensen treft, als het leven zijn consequenties toont. Het verhaal van het onbegrip als van iets wat onvermijdelijk is, eigen aan de lijdenservaring.

Het lijden van een mens is altijd ergens een vorm van een verlies. Het verlies van een bepaald perspectief, bijvoorbeeld het perspectief van een lang en gezond leven voor bepaalde mensen, het verlies van een lichaamsdeel, van het geheugen, van een geliefde, van werk. Voor Jezus allicht: het verlies van een bepaald idee over wat Hij kon bereiken met zijn verkondiging. Jezus is niet op de wereld gekomen met het idee dat Hij in Jeruzalem aan het kruis zou sterven. Hij is allicht ook helemaal niet begonnen aan zijn prediking met het idee dat het zo zou eindigen. Stilaan is Hem toch iets duidelijk geworden: het zou botsen met het religieus establishment, het zou botsen tussen twee erg verschillende godsbeelden. Stilaan zag hij dat de weg van de lijdende dienaar, Hem bekend uit het boek Jesaja, de zijne zou worden. Dat inzicht moet Hem in een diepe eenzaamheid geplaatst hebben. Hij lijdt dus reeds op het moment van de lijdensvoorspelling. Dat is wat lijden in eerste instantie is: verlies-van waardoor een eenzaamheid ontstaat. De eenzaamheid van: mijn lijden is eigenlijk onvergelijkelijk; niemand beseft hoe diep dit voor mij gaat.

In feite doet elke mens allicht op een meestal verborgen manier deze ervaring van een onvergelijkelijk lijden, dat eigen is aan het verloop van het leven of aan het zijn wie ik feitelijk ben en niet zoals ik zou willen. Bestaat echte religie, kerk, er immers niet in stilaan ertoe te komen ons eigen lijden-beleefd-als-zonder-de-ander te gaan beleven als lijden-met; dat wij daarin verbonden zijn?

Dat is een hele weg, en de idee van een lijden-zonder-de ander dat evolueert naar lijden-met is zelfs een onfatsoenlijke, niet accepteerbare gedachte op een bepaald punt van ons lijden en onze eenzaamheid. Die weg loopt daarbij vaak, om niet te zeggen altijd, langs een lijden tegen de ander in, tegen zijn onbegrip in. In zekere zin is het toch waar dat de ander mij niet kan begrijpen in mijn lijden. Dat is normaal. Maar we hebben de neiging dat onvermogen te ervaren als een gebrek aan welwillendheid tegenover ons – ‘Ze trekken er zich niets van aan; het kan hen niets schelen’. We ervaren dat onbegrip overigens niet alleen tegenover de mens, maar ook tegenover God: ‘Het kan Hem niets schelen’ - ‘Waarom hebt Gij Mij verlaten?

Als ik vanuit deze inzichten terugblik op dit evangelie, lees ik dan tussen de evangelieregels: Ik heb hen gesproken over mijn lijden, over mijn ‘perspectief’, en wat doen ze? Ze discussiëren over wie ‘de eerste van de klas’ is. Let op de lichaamstaal van Jezus die als het ware zijn irritatie uitdrukt: ze kwamen in Kafarnaüm, en eenmaal thuis ondervroeg Hij hen: ‘Waar hebt gij onderweg over getwist?’ Toen zette Hij zich neer - zo van: Awel merci… -, riep de twaalf bij zich - kom ‘ns hier… - en zei: Wel, wie de grootste wil zijn, moet de laatste worden en de knecht van iedereen. Hij overdrijft als het ware om z’n punt duidelijk te maken. Hij nam een kind en zette het in hun midden. Hij omarmde het en sprak tot hen. Jezus moet zich eenzaam gevoeld hebben, maar tegelijk: hoe zouden die leerlingen dat inderdaad hebben kunnen begrijpen, op dat moment? Toch wordt hier iets heel essentieels gezegd over de kerk.

Jezus’ religiekritiek als bron van de kerk

De evangelies zijn altijd ook echo’s over de eerste kerk, en blijkbaar ging het toen ook al over ‘Wie de grootste was’, wie de macht had, wie de baas was,… Het lijkt soms alsof de Kerk die in Jezus Christus’ naam gesticht werd, helemaal vergeet wat de wortel is van haar ontstaan, namelijk een kritiek: Jezus van Nazaret die vanuit een diepe ervaring van wie God voor mensen wil zijn, mensen vrijmaakt en tekeer gaat tegen een religieus systeem dat – misschien met de beste intenties - mensen klein houdt, uitsluit, in naam van de goddelijke Wet en afgeleide wetjes. Dat was zo met de farizeeërs, dat is zo in de huidige kerk wiens houding bijvoorbeeld ten aanzien van de rol van vrouwen niet met de kern te maken heeft maar met macht en controle houden. Maar dat speelt evenzeer in de schaalvergroting in katholieke instellingen als onze universiteit met haar dynamiek van ‘groot, groter, grootst’ waarbij de kern – onderwijs, onderwijs en service - niet meer centraal lijkt te staan… En gelijkaardige dingen gebeuren in ziekenhuizen. Dat het blijkbaar zo van in den beginne liep, dat mag een troost zijn, maar dat neemt niet weg dat in de kiem van de beweging van Jezus Christus een kritiek op macht zit, op nummer 1 zijn, op het instituut.

In welke richting moest het dan volgens Jezus? Want het is natuurlijk gemakkelijk om kritiek uit te oefenen; Jezus heeft nooit een kerkgemeenschap moeten leiden, hoogstens een zootje ongeregeld van apostelen en een aantal vrouwen. Toch kunnen we het perspectief van de nieuwe religie of spiritualiteit uitdrukken met woorden verderop uit het Marcus evangelie en wel in Jeruzalem waarop Jezus vandaag zelf alludeert: Het perspectief dat na zijn dood ontstaat is dat van het gescheurde voorhangsel. “Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel van boven tot onder in tweeën.” (Mc 15,37-38). Een krachtig beeld. God ontsnapt, breekt als het ware uit de tempel, het instituut, en is van iedereen en niet alleen van een instituut. De tempel en het allerheiligste worden niet meer voorbehouden voor het instituut. In die richting ligt de nieuwe spiritualiteit, en Jezus heeft die zelf gewezen. Johannes verwoordt iets analoogs in de dialoog met de Samaritaanse: “Er komt een uur dat gij noch op die berg (in Samaria) noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden… - noch in Rome of Mekka, voor alle duidelijkheid - Er zal een uur komen dat de ware aanbidders die Vader zullen aanbidden in geest en waarheid.” (Johannes 4)

Gemakkelijk? Ja en neen. Het is in zekere zin gemakkelijk te bekritiseren en vaag aan te geven hoe het dan wel moet; maar het kan je wel je kop kosten. Dat is gebeurd met Jezus…. “Maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan…” Een van de betekenissen van die zin is, me dunkt, dat er telkens weer mensen opstaan die die kritiek overnemen in de loop van de geschiedenis, en die zo kerk-geschiedenis schrijven. Voor mij, op de muur boven mijn bureau, hangt een Spaanse affiche. Vertaald luidt ze: ‘Als ze u gezegd hebben dat ge een idealist zijn, een dromer, een gek, een verdediger van onmogelijke zaken, een vriend van verloren zaken, enzoverder… weet dan dat ge in goed gezelschap zijt. Leer het gezelschap van Jezus kennen. We hebben veel gemeen.’ Welkom.

Jezus zegt niet precies hoe het moet maar wel wat de mentaliteit is die moet heersen, de gezindheid. En dat is niet die van dolorisme. Jezus zegt dat hij zal lijden, maar toch ontwikkelt hij bij wijze van spreken geen mystiek van het lijden maar van de dienst: “Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.” En ook die dienst moet telkens weer onder kritiek staan. Wat betekent dienaar zijn? Dienaar zijn staat niet noodzakelijk gelijk met gedienstig of eindeloze flexibiliteit; eerder met gratuiteit, met de bescheidenheid en de onderscheiding om enkel bij te dragen waar de ander of het geheel voordeel bij heeft.. Daarbij schuift Jezus de figuur van het kind naar voor. Dat kind, die kleine mens, roept op, ondermeer: kleinschaligheid midden de schaalvergroting, ‘tweede naïviteit’ midden de berekening en het cynisme, bescheiden taal (‘small talk’?) te midden van de grootspraak. Het kind roept voor mij ook het beeld op van de echt grote professor, namelijk: iemand die gekomen is tot een ‘simplicité devenue’ na een hele complexiteit doorworsteld te hebben: hij of zij legt moeilijke dingen op een eenvoudige, niet simplistische maar juist aanvoelende manier uit, zodanig dat je jezelf als luisteraar verstandig vindt en dat er perspectieven opengaan. Ik wou dat ik het kon.

Toch nog een poging tot een eenvoudige take home message: We moeten begrip hebben voor het onbegrip ten aanzien van Jezus’ boodschap die immers ook lijden inhoudt, maar we moeten ook beseffen dat zijn kritiek op macht en instituut aan de wortel ligt van de kerk. Amen.