woensdag 28 oktober 2015

Interview om KLARA Allerheiligen 10 tot 11 uur

Op 15 september vertrok mijn boek naar de boekhandel: 'Euthanasie: waarom niet? Pleidooi voor nuance en niet-weten'. Na een maand waren we aan een tweede druk toe.


Nu zondag Allerheiligen is er op KLARA tussen 10 en 11 in de ochtend een interview door Pat Donnez met mij. Het programma heet 'Berg en dal'. Een uur lang (een eeuwigheid in medialand). De aanleiding is het boek, maar het gesprek gaat een stuk breder.

maandag 14 september 2015

Mijn nieuw boek is uit: Euthanasie: waarom niet?



Op 15 september is mijn boek naar de boekhandel vertrokken: 'Euthanasie: waarom niet? Pleidooi voor nuance en niet-weten'


Hier een link met you tube waar het boek heel kort voorstel:https://www.youtube.com/watch?v=rYfiLhIdl_4




Hier de covertekst:


‘Er ontbreekt iets essentieels in het


maatschappelijk debat over euthanasie: nuance.’


Dat is de basisstelling van Marc Desmet,


meer dan twintig jaar actief als palliatieve-zorgarts.



Euthanasie: waarom niet? probeert die nuances onder woorden
te brengen. Ja, waaróm niet? Euthanasie moet in bepaalde
lijdenssituaties kunnen.


En tegelijkertijd, waarom níét?
De praktijk leert dat euthanasie niet vanzelfsprekend blijft.
Niet voor de zieke, die afhankelijk is van een goed luisterende arts.
Niet voor naasten, die alles soms erg verschillend beleven.
Niet voor artsen.


En er is nog een betrokkene: onze maatschappij.
Leven we te lang? Weten we geen weg meer met lijden? Of willen
we economisch niet tot het uiterste gaan in de zorg?



Zo veel vragen en vaak zo weinig genuanceerde antwoorden die
de mediawaan van de dag overstijgen. Marc Desmet wil recht doen
aan de complexiteit van de lijdensbeëindiging, met verhalen
uit zijn euthanasiebegeleidingen,
voorbij de simpele tegenstelling.



Dit boek wil vooral doen nadenken. Op zoek naar praktische
wijsheid die ook durft te zeggen: je sais que je ne sais pas.


Indien u het interview met mij in De Standaard over het boek wil lezen:
http://www.standaard.be/cnt/dmf20150911_01862191



maandag 20 april 2015

Wat betekent opstanding eigenlijk? Over zwaarte-kracht.

Op zondag 19 april 2015 (3°  zondag van de Paastijd B-jaar ) hield ik voor de Universitaire parochie van Leuven de volgende homilie





Lucas 24,35-48.

[35] De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.
     [36] Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’ [37] Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geestverschijning te zien. [38] Maar hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? [39] Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.’ [40] Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten. [41] Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ [42] Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. [43] Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. [44] Hij zei tegen hen: ‘Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan.’ [45] Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften. [46] Hij zei tegen hen: ‘Er staat geschreven dat de messias zal lijden en sterven, maar dat hij op de derde dag zal opstaan uit de dood, [47] en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem.

Een vermeende zelfdoding

Op paaszaterdag kreeg ik een telefoontje dat een studievriend zich had gezelfdood. Ik had hem enkele weken voordien nog ontmoet. Op Pasen raapten een collega-vriendin en ikzelf al onze moed samen om de weduwe te bezoeken. ‘Nu zeggen ze al dat hij dood is’,  zei de vrouw. Hij was dus niet dood. Hij was opgenomen in een ziekenhuis. Ik was zo verbouwereerd dat ik de eerste minuten niets kon onthouden van het relaas van de vrouw. Ik was verbijsterd. ‘Ik kon het van vreugde en verbazing bijna niet geloven…’ Het was misschien een klein smaakje van wat de leerlingen lijken te ervaren wanneer ze Jezus terug zagen.

Hoewel… iemand die alleen vermeend dood was, toch levend terugzien, dat gaat nog, maar ‘een dode – ja, morsdood – die niet dood is’ terug zien verschijnen wie gelooft dat nu? Als we in het credo belijden dat ‘Jezus nedergedaald is ter helle’ bedoelen we in de eerste plaats dat Jezus werkelijk morsdood was, dat hij bij de doden was. Totaal machteloos. Welnu, de opstanding is de hoeksteen van het christelijk geloof, wordt gezegd. Maar tegelijk lijkt het het fragielste van dat geloof. Pasen brengt een blijere stemming, vreugde, al was het maar door het lenteweer, maar als we eerlijk zijn tegelijk misschien ook verbijstering, vertwijfeling: waar slaan die verschijningsverhalen op? Wat kunnen we ons daarbij voorstellen?

Het verschijningsverhaal heeft een bedrieglijke kant: het verschijnen van de Heer met het benadrukken van zijn lichamelijkheid – betast mijn handen en voeten, geen geest maar een betastbaar mens die eet, spreekt en Schriftuitleg verschaft – zet ons in deze tijd op het verkeerde, modern-wetenschappelijke been. Verrijzenis  gaat niet over de reanimatie van een lijk, zoals bij Lazarus of zoals bij het dochtertje van Jaïrus waar Jezus bij leven en welzijn twee keer te laat kwam en de gestorvene toch tot leven riep. Wij weten in onze tijd, met onze wetenschap, dat dit niet gebeurt. En al zou het ooit eenmaal bij wonder gebeurd zijn met Jezus van Nazaret, wat verandert dit aan ons leven? Fijn voor Hem, maar wat met mij en mijn (overleden) geliefden? Neen, het gaat niet over dergelijke reanimatie die de doden weer onder de levenden terugbrengt. De tekst doet Jezus immers ook zeggen: “Dit zijn mijn woorden, die Ik sprak toen Ik nog bij u was…” Hij is dus niet meer bij hen, toch niet op die manier.

In de vier verzen die volgen op onze lezing van vandaag, de laatste vier van het Lucasevangelie, gaat Hij dan ook verdwijnen, ‘opgenomen worden ten hemel’. Na de woorden: ‘Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’ En dàt lijkt het onmiskenbare historische feit te zijn: dat de leerlingen die Hem gekend hadden na Zijn dood kracht gingen ervaren die ze associeerden met leven en sterven van Jezus van Nazaret. In feite jaren, misschien tientallen jaren na zijn overlijden. Maar er gebeurde onmiskenbaar iets. Onrechtstreeks merkten ze dat Hij leefde, hoewel de mens Jezus mors-dood – dubbel dood – was. Ze hadden Hem immers zelf van het kruis gehaald, zijn lichaam gebalsemd en begraven. Toch associeerden ze die kracht met Hem. Zoals een gedode Romero ons kan inspireren – jaren later, en in beslist heel andere omstandigheden dan die van zijn El Salvador.

Dat laatste aspect voert ons naar iets essentieels in de opstanding. Wat er uit groeide was iets dat er helemaal anders ging uit zien dan een joodse rabbi met wat volgelingen in een specifieke Palestijnse cultuur. Er ontstaat iets totaal anders – totaliter aliter – om te spreken met Paulus over opstanding. Hij heeft het dan over het hiernamaals, maar dat geldt m.i. ook voor het hiernumaals – en we kunnen enkel van hieruit spreken. Totaliter aliter: een spirituele Big Bang : een nieuwe liefdesschepping uit het zwarte gat van lijden en dood, heel en al uitdijend.  De grondlegger van dat oerknalidee was een Belgische priester-astronoom (Georges Lemaître). Om het bescheidener te zeggen: de boom (‘boom’) lijkt niet op het zaadje. De Kerk lijkt bijvoorbeeld helemaal niet op de rondtrekkende Jezus en zijn vriendenclub: wat hebben kathedralen, parochies, Vaticaan, sacramenten zoals we ze kennen, encyclieken etc er mee te maken? Toch kan ze er op haar best nog trekken van hebben, een ruimte zijn voor Zijn Geest en Kracht. Toch kan ze op haar best er een nieuwe schepping van zijn, maar blijvend herkenbaar als van Jezus Christus komend. Hoezo?

Hier zet het verschijningsverhaal ons dan toch weer op het juiste been: het christelijk verrijzenisgeloof voert ons niet naar de hemel maar naar de tastbare wereld toe. Dit ‘bedrieglijk’ verhaal dat op het eerste zicht ons ervan moet overtuigen dat de leerlingen Jezus in levende lijve hebben terug gezien geeft mij misschien vooral aan wat referentiepunten zijn in een echte opstandingsevolutie:

  1. “Vrede zij u” is het eerste woord: het gaat om vredesschepping; ook over ‘vrede’ als herkenning van de ‘binnenkomst’ van de Heer. En het laatste woord is vergeving.
  2. Er wordt gesproken en gegeten.
  3. Het gaat over concrete mensen, lichamen, geen geesten (geen hallucinaties), geen schimmen (zoals in de joodse sjeool), geen hersenschimmen
  4. Het gaat over diepmenselijke emoties: verbijstering en schrik; vreugde en verbazing
  5. Het gaat over de mens die lijdt: doornagelde handen een voeten als identificatie
  6. In dit alles  blijft de ‘oude’ Schrift oriënterend: de historische, de profetische, de wijsheidsboeken: zij worden ‘vervuld’ dwz ook omgezet in een nieuwe schepping
  7. En het gaat niet alleen over individuen, maar ook over volkeren die opgeroepen worden tot inkeer zodat ze vergeving krijgen
  8. Tenslotte: begin in Jeruzalem: te beginnen, maar daar zal het niet bij blijven. De ‘tak’, de boom zal er helemaal anders uitzien dan Jeruzalem. Dat is wat Lucas al ziet.

Het verhaal houdt ons in zijn naïviteit en eenvoud aan de grond. En oriënteert naar vrede en vergeving. Het gaat dus niet alleen om een ervaring van kracht. We zouden ons immers kunnen verbazen over de kracht die mensen doet meewerken aan totalitaire systemen zoals stalinisme en nazisme, maar ook zoals de Kerk zelf op zijn slechtst, religie op zijn ‘pseudoost’ zoals bij IS, Boco Haram etc., en ook ongebreideld marktisme. Ze spreken niet van vrede en vergeving. De herschepping in Christus betreft geen totalitarisme, maar iets totaliter aliter. De kiem van dat nieuwe wordt verteld in een verhaal van Jezus die leerlingen onderweg vervoegt. Jezus’ geest is heel reëel en concreet, zo reëel en concreet als een gezel(lin).

In zekere zin ‘Kan ik alleen woorden ontmoeten, U niet meer…’, zoals we vaak hier zingen met Gerrit Achterberg. Hoe laten we dit Woord ons hier vervoegen? En hoe zullen wij het Woord vervolgens (als werk-woord) vervoegen? Vervoegen we het in de onvoltooid verleden tijd of maken we er voor bepaalde interpretaties een voltooid verleden tijd van? We kunnen het Woord vervoegen in de tegenwoordige tijd: met oog voor wat nu gegeven wordt, the present time, het geschenk van het ogenblik, de blik in de ogen van de ander. We moeten het ook vervoegen in de toekomstige tijd, in de futur pas si simple.

Zwaarte-kracht

Pas si simple….want  ‘Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ zegt Jezus aan de twee Emmaüsgangers, aanwezig in dit verhaal waar we opnieuw lezen: “Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften.” Blijkbaar moest Hij lijden en sterven. En wij zijn toch zijn volgelingen, tochtgenoten, aanhangers. Er is een onvermijdelijke  zwaarte in ons leven. Maar dat is tegelijk een/de zwaarte-kracht die ons aan de grond houdt, zodat we niet als een Icarus gaan opvliegen en neerstorten. De kracht die de leerlingen van Jezus, tot op vandaag, op wonderlijke wijze ervaren is een soort zwaarte-kracht: kracht ontstaan uit lijden en dood omwille van de liefde. We denken opnieuw aan onze bijna-huis-heilige: Romero.

Zwaartekracht doet me ook denken aan Simone Weil in ‘La pesanteur et la grâce . Ze zegt zoiets als: de wet van de zwaartekracht geldt niet alleen in fysica, maar ook analoog in psychologie en spiritualiteit. Alleen de genade onttrekt ons ‘soms even’ aan die zwaarte. ‘Alle natuurlijke bewegingen van de ziel worden gestuurd door wetten die analoog zijn aan die van de materiële zwaartekracht. Alleen de genade maakt de uitzondering.’ Met enige humor – een teken van verrijzenis – kunnen we ook zeggen dat de verliefdheid de uitzondering maakt. Op een affiche in een ziekenkamer las ik deze week een quote van Einstein: ‘Gravitation is not responsible for people falling in love’. Inderdaad, verliefdheid onttrekt ons aan de zwaarte, maar liefde kent zijn zwaarte. Wie die zwaarte(kracht) ontkent komt in de ‘ondraaglijke lichtheid van het bestaan’ terecht, zo hebben we in deze tijd (van Kundera) geleerd.

De eucharistie is de herinnering aan de zwaarte-kracht van Jezus Christus, ons zwaartepunt. De herijking op zijn genade houdt ons aan de grond.

 

Marc Desmet sj

zaterdag 14 maart 2015

De zweep van Jezus: woede een plaats geven



Beter laat dan nooit: mijn homilie van de voorbije derde vastenzondag (B-jaar 2015) voor de UP van Leuven op 8 maart 2015.

 

Lezingen: Exodus 20,1-17 en Johannes 2,13-25

Het evangelie van de tempelreiniging van vandaag vormt een sterk contrast met het evangelie van vorige week, dat van de gedaanteverandering bij Marcus. Hier een soort contra-transfiguratie: Jezus die woedend wordt in de tempel en de boel uitmest. Jezus’ kuiswoede als het ware. De Zoon is niet zo zen, bij momenten. Verbaal en ook fysiek geweld.

Het is niet moeilijk om enkele actuele associaties te laten opkomen.

We denken aan de nieuwjaarsrede van de paus. Geen vrolijke bijeenkomst voor de Romeinse Curie. Franciscus confronteerde ze met 15 zonden: "roddelterreur", "pathologische drang om macht te veroveren", en natuurlijk "spirituele alzheimer", waardoor ze vergeten dat ze in de eerste plaats God moeten dienen.

Verbaal geweld. Maar ook fysiek. We denken aan de I.S. beeldenstorm van werelderfgoed, aan de Twin Towers, en de vele variaties op terroristische aanslagen.

Of misschien zult u - devoter – denken aan uw irritatie over de commercie in Lourdes. En de ‘tempel van zijn lichaam’ waarover ook sprake in de scène zal sommigen verwijzen naar de commercialisering van het lichaam, van organen, van seks, etc.

Woede is menselijk. De geboden en verboden van de eerste lezing stellen een ultieme grens: “Gij zult niet doden.” Maar ze lijken – slecht begrepen - het geweld ook uit te lokken: “Gij zult geen andere goden hebben ten koste van mij. Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel. (…) want ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt tot het derde en vierde geslacht…”

Na het laten optrekken van deze stofwolk van associaties proberen we te bespeuren wat Johannes deed met dit gegeven.

Johannes doet twee literaire ingrepen die de tempelreiniging krachtiger maken dan bij Matteüs, Lucas, Marcus.

1. Hij plaatst ze helemaal vooraan in het evangelie (na de bruiloft te Kana, het eerste teken van Jezus en voor de nachtelijke ontmoeting met Nicodemus); daar waar de synoptici de tempelreiniging meer naar het einde van het evangelie, na de lijdensvoorspellingen, situeerden. Het is dus Jezus’ eerste optreden in de hoofdstad. Het is dadelijk ‘prijs’. Later volgen nog drie ‘feestreizen’. De laatste keer opnieuw voor een Pesachfeest. Je leest: “Jezus komt naar Jeruzalem”  ’t Zal weer wat zijn!

2. En Johannes voegt er een gesel, een zweep aan toe (niet zomaar een/het zweepje).  Hij heeft die zweep nodig om de offerdieren uit te drijven, ttz de brand- en slachtoffers van het Oude Testament.

Een krachtige boodschap van Johannes, namelijk: de Tempel heeft uitgediend, Jezus zal hem niet zuiveren, maar afbreken en door een andere vervangen. Het gaat niet meer om een gebouw dat men in 46 jaar heeft opgebouwd, en dat op kortere tijd door de Romeinen verwoest is geworden. Het echt huis van de Vader bestaat in zijn eigen persoon en de gemeenschap daarop gebouwd. Nieuwe wijn in nieuwe zakken. Johannes  radicaliseert het thema van de tempelreiniging. We lezen er een schreeuw om verinnerlijking van de eredienst in; een radicaal nieuwe opvatting over de plaats waar wij God ontmoeten. Die plaats is de persoon van de Verrezene, Jezus zelf. Zeg maar: de Mens met grote M, de mens in zijn of haar essentie. Een groot perspectief op weg naar Pasen. Maar ik zou misschien bij één aspect in dat perspectief willen stilstaan.

Deze passage heeft mij vooral doen stilstaan bij de uitdrukkingen heilige woede, ‘sainte colère’ (Lytta Basset). De heilige woede wordt hier letterlijk-literair op de voorgrond gebracht. De vastentocht naar Jeruzalem kan gelezen worden als een tocht van woede naar heilige woede.

Geen eenvoudig thema omdat Jezus zelf daar nogal ambivalent in verschijnt. Langs de ene kant lezen we heel wat Boze Boodschap in de Blijde Boodschap. Jezus maakt zich vaak boos. Langs de andere kant is Hij heel streng wat toorn en woede betreft, zoals blijkt uit zijn interpretatie van ‘Gij zult niet doden’ – verbod dat vandaag klinkt in de eerste lezing.

Beroepshalve ben ik daar nogal mee bezig en het is pas onlangs dat het me zo opviel dat Jezus in de Bergrede een link legt tussen doden en toorn: “Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: ‘Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.’ En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “nietsnut” zegt… Wie ‘Dwaas!’ zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.” Interessant gezien de mediatieke toorn die we wel eens te horen krijgen rond euthanasie. Het klinkt paradoxaal uit de mond van iemand die vaak een Boze Boodschap heeft. Het zet nog meer aan om te zoeken naar het onderscheid tussen woede en heilige woede. Een uitzuivering, een vasten.

Taal leert al dat in woede ook iets positiefs, iets heilzaams kan zitten. ‘Hij was ver-woed bezig…’ ‘Met verwoede krachten zocht men naar een oplossing’. (Kuiswoede.) ‘Met nen godver en een dju’ (westvlaams). In woede zit kracht. Vandaar dat een vloek een ‘kracht-term’ is. Vloeken in de kerk – dat is wat Jezus in de tempel doet - kan kracht opwekken. En nog: we vinden dingen ‘geweld-ig’. We vonden iets verdomd goed.

Woede, verontwaardiging, ziedend zijn, kwaadheid, boosheid, wrevel, toorn, vertoornd, passie in de zin van lijden aan zijn hartstocht horen dus bij menszijn. Is incarnatie. Is Boze Boodschap. In Marriage Encounter is het een van de vier basisemoties die men probeert uit te schrijven over relaties: vreugde – verdriet – angst – én kwaadheid.

Maar wat is heilige woede, niet geile woede ? Heeft vasten daar een rol in? Is dat om de woede te kanaliseren tot iets vruchtbaars? Hoe van kuiswoede tot kuise woede?

  1. Woede kan ‘een ware factor van persoonlijke verandering, die onvermoede (en ver-woede) krachten mobiliseert in functie van een ander leven dan eerst voorzien’ (Lytta Basset p. 15). Heeft dit niet te maken met wat Schillebeeckx de ‘negatieve contrastervaring’ noemde?
     
  2. het gaat hier niet om het geheime, perverse plezier dat we allen kunnen hebben in een woede-uitbarsting of het zoeken van succes door een spectaculaire act of uitspraak, of door een enigszins gespeelde woede. Jezus weet immers ‘wat er in de mens steekt’, zoals de pericope fijntjes opmerkt op het einde. Hij weet namelijk dat degenen die vandaag ‘Hosanna’ roepen, morgen ‘kruisig hem’ roepen.
     
  3. Een heilige ‘colère’ verbindt ons meer met God. Ze sluit dus een breuk met God uit. Maar dit heeft ook een consequentie: als onze woede zo is dat de ander niet meer onze broer of zus is, dan kunnen we ook zijn/haar Vader in de hemel niet meer ontvangen….. De Mens is immers de nieuwe tempel. Efeziërs 4,25-27: Wordt toornig maar zondigt niet. De zon mag over uw toorn niet ondergaan, geef de duivel (de di-visor, de dia-ballein, de verdeeldheid zaaiende) geen kans.’ Geef de duivel geen kans, geef God een kans.
     
  4. Heilige woede zegt: «  Neem geen wraak maar geef een plaats aan de woede». Die ‘plaats’ kunnen we ‘God’ of goddelijk noemen. Het is niet aan ons om wraak te nemen… We schreeuwen die roep om wraak, om rechtvaardigheid naar God toe. We laten het aan de Ander over, zoeken daar ‘een plaats’ voor. Wetend dat God niet op de concrete manier tussenkomt zoals onze woede-fantasmes en heilige schriftteksten niet zelden suggereren.
    Exodus 22,23: Mijn toorn zal losbarsten en met het zwaard zal Ik u doden: uw vrouwen worden weduwen, uw kinderen wezen; of de  psalm waarin de wens wordt uitgedrukt dat de kinderen van de vijand worden verpletterd tegen de rotsen. Passage die men dan ten onrechte verwijdert uit de vrome lezing.
     
  5. Heilige woede neemt niet het recht in eigen handen maar zegt wel de waarheid. De ander heeft nood aan mijn waarheid net zoals wij nood hebben aan zijn waarheid. Het gaat erom dit te zeggen, zonder er welk resultaat ook van te verwachten of te forceren. De waarheid volstaat op zichzelf. Onze enige verantwoordelijkheid is ze te zeggen zoals ze is (de waarheid). We kunnen denken aan Jezus zelf die evolueert van de tempelgesel naar zijn houding tegenover Pilatus: Hiertoe ben  ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.” Waarna Jezus de zweep over zich zal krijgen. En erger. Jezus wordt zelf slachtoffer van die waarheid.
     
  6. Dat brengt ons tenslotte bij de bijzondere band tussen heilige woede en slachtoffers.  Girard weet: “De meest efficiënte transformatie (van woede) is niet het revolutionair geweld maar de moderne bezorgdheid om de slachtoffers. Wat deze zorg inspireert en efficiënt maakt is het echte kennen van de onderdrukking en de vervolging ».  Jezus’woede dreef de dierlijke slacht-offers uit de tempel en haalde als het ware de menselijke slachtoffers binnen. De gevoeligheid voor allerlei soorten slachtoffers is allicht nooit zo hoog is geweest als in deze tijd. Denk aan de schrijfacties van Amnesty International. We kennen allemaal voorbeelden van dichtbij of verderaf, buiten en binnen onze parochiegemeenschap.

Vasten kan je zien als een tijd om een goede plaats, een juist kanaal te geven aan onze woede. Woede zonder macht. Machteloze woede. Heilige woede. Maar wel een kracht-term.

 
Marc Desmet sj

vrijdag 9 januari 2015

Euthanasie bij een geïnterneerde: een vergrootglas voor het hele euthanasiedossier


Dit artikel kreeg ik niet gepubliceerd in De Morgen. Teveel wendingen, teveel terreur in Parijs...

De euthanasievraag van een geïnterneerde, de kroniek van zijn aangekondigde dood, en de laatste wending in het dossier stellen een aantal evoluties van het hele euthanasiedossier op scherp. Deze zijn in de kiem altijd aanwezig geweest, maar komen nu helemaal aan de oppervlakte. Meteen plaatst dit ons nog duidelijker voor minstens drie uitdagingen en keuzes.

De eerste evolutie is de toenemende band tussen euthanasie en economische rationaliteit. Een grondreden voor de voorgestelde euthanasie was het gebrek aan gepaste opvang voor geïnterneerden, terwijl die luttele kilometers verder in Nederland wel voorzien is. Dat justitie aanvankelijk wel de toelating gaf om deze man te transfereren naar de ziekenboeg in Brugge voor een euthanasie maar onvoldoende initiatieven ontwikkelde om geïnterneerden buiten gevangenismuren op te vangen, is dubbelzinnig. In hoofde van de justitieverantwoordelijke en voor de lijdende kan het zeker een barmhartig gebaar zijn. Voor de maatschappij echter liet men door die mogelijke ‘vrijlating’ ook de gedachte ontsnappen dat economie en euthanasie nauw gelinkt zijn: je krijgt geen aangepaste zorg, wel euthanasie.

Deze bezorgdheid omtrent aangepaste zorg geldt mutatis mutandis voor veel grotere groepen, bijvoorbeeld de personen met dementie. Ook daar blijft marge voor verbetering. We beschikken in België weliswaar over een mondiaal bijna uniek palliatieve-zorgsysteem dat alle zorgsituaties covert. Toch zijn de Woon- en Zorgcentra met hun vele dementerenden juist de minst bedeelden op dit punt. In de volgende jaren zal het aantal dementerenden gevoelig stijgen en zo ook het kostenplaatje. In welke mate sluipt de goedkope euthanasieoplossing in het hoofd van beleidsmakers, en vooral: in het hoofd van de zieken zelf? Geen vrije keuze zonder goede zorgmogelijkheid: de casus van de geïnterneerde is er alleen een extreme uiting van.

De tweede evolutie betreft het type persoon dat in toenemende mate euthanasie vraagt. Euthanasie verbinden de meesten onder ons met het typebeeld van de kankerpatiënt, die in een terminale fase is met hoofdzakelijk een ondragelijk lichamelijk lijden. Net zoals de geïnterneerde, ontmoeten we nu een toenemend aantal nieuwe euthanasievragers, met nog vrij lange levensverwachting, die ondraaglijk psychisch lijden en waarvan de medische uitzichtloosheid minder duidelijk is. De beslissende factor om euthanasie te vragen is bij hen niet zodanig lichamelijk maar wel geestelijk lijden: niet willen tot last zijn, toenemende afhankelijkheid, angst voor wat komt, de zin niet inzien van deze laatste maanden of jaren, therapeutische burn-out, en gewoon de vaste wil om te sterven. Dat iemand psychisch ondraaglijk lijdt omdat hij jaar in jaar uit 23 op 24 uur in een cel zit, is ‘enkel’ een exponent van die trend.

Maar dat artsen aarzelen om daarop in te gaan geeft even scherp de nieuwe ontwikkeling aan. Naast het subjectief criterium van het ‘ondraaglijk lijden’, dienen zij ook het noodzakelijk objectief criterium van medische uitzichtloosheid te bepalen. En die medische uitzichtloosheid wordt nu onduidelijker: wanneer is een psychiatrische ziekte, zoals o.a. bij een geïnterneerde, definitief medisch uitzichtloos (4% van alle euthanasies)? Dat is veel moeilijker te bepalen dan bij een kanker of bij een zenuwaftakeling zoals ALS en MS.

Dit voert naar een derde evolutie die de casus van de geïnterneerde uitvergroot: we gaan van euthanasie naar geassisteerde suïcide. Daarmee bedoel ik niet de wijze van levensbeëindiging (een drankje in plaats van een spuitje), maar wel het veranderend karakter van euthanasie. Een levensbeëindiging van een terminale kankerpatiënt die fysisch zwaar lijdt en bedlegerig is, is niet hetzelfde voor een arts als iemand doden die binnenwandelt met weerbarstige chronische niet-kankerpijn of met beginnende Alzheimer. Weer verschillend is het bij een psychiatrische zieke die nog tientallen jaren kan leven maar wel al negen suïcidepogingen achter de rug heeft, of die geïnterneerd is. Nog anders is de levensmoeë oude weduwe met artrose, slechte ogen en wat hartlijden, in een Woon- en Zorgcentrum. Levensbeëindiging krijgt meer het karakter van geassisteerde suïcide. Nu het verzoek van de geïnterneerde geweigerd werd, komt een andere weinig uitgesproken vraag naar boven: moet de maatschappij het mogelijk maken dat mensen op een propere manier uit het leven kunnen stappen wanneer zij dat willen, ook zonder ondraaglijk lijden en zonder medische uitzichtloosheid? Suïcide voorkomen en helpen uitvoeren zijn twee opdrachten die een nieuwe paradox vormen.

De euthanasievraag van een geïnterneerde legt voor mij minstens drie uitdagingen bloot: 1. Een financiële: euthanasie kan geen alternatief zijn voor zorg; mogelijkheid van goede zorg is een voorwaarde om eventueel van euthanasie te kunnen spreken. 2. Een therapeutische en educatieve: ondraaglijk psychisch lijden vraagt om geestelijke zorgmiddelen. Hoe goed beheersen vooral fysisch geschoolde zorgverleners die? Welke plaats krijgt lijden in de opvoeding? 3. Een maatschappelijke: beschouwen we de toename van euthanasie en daarin de tendens naar geassisteerde suïcide vooral als een overwinning van de zelfbeschikking of ook als een maatschappelijk probleem en een zorg-wekkende evolutie?

 

Marc Desmet