donderdag 9 november 2017

Harde Bijbelse taal en toch een zachte God


Maleachi, 1,14b-2, 2b.8-10:

 

"Ik ben een grote koning"

zegt de Heer van de hemelse machten

'en mijn Naam wordt gevreesd onder de volken.

Daarom geldt voor u, priesters, dit besluit:

"Wanneer gij niet luistert

en wanneer gij u niet bekommert om de glorie van mijn Naam"

zo spreekt de Heer van de hemelse machten

"dan laat Ik een vloek over u komen,

dan vervloek Ik de zegeningen,

die u gegeven zijn.

Gij zijt van de weg afgeweken

en hebt door uw lering velen laten struikelen;

gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan,"

zo spreekt de Heer van de hemelse machten.

Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt,

omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld

en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.

Hebben wij niet allen één Vader?

Heeft niet één God ons geschapen?

Waarom bedriegen wij elkaar dan

en schenden wij daarmee het verbond,

dat met onze vaderen is gesloten?

 

Matteüs 23,1-12

In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: "Op de leerstoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden. Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken. Alles wat zij doen doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen rabbi genoemd worden. Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar één Meester, en gij zijt allen broeders. En noemt niemand van u op aarde 'vader'; gij hebt maar één Vader, de hemelse. En laat u ook geen 'leraar' noemen, gij hebt maar één leraar, de Christus. Wie de grootste onder u is moet uw dienaar zijn. Alwie zich verheft zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden."

 


 

inleiding op de viering, uitmondend op de Kyrie (gezongen)

Ik ben in mijn gebed getroffen geweest door het contrast in het geheel van de lezingen die de kerk ons voorstelt dit weekend: enerzijds de confronterende toon van de eerste lezing uit de ‘kleine’ profeet Maleachi en het evangelie die we straks horen en waarin de hoogmoed en de inconsequentie van leiders wordt aangeklaagd; anderzijds de lieftallige toon van de tussenzang psalm 131 en Paulus’ stukje brief aan de Tessalonicenzen met telkens het beeld van de moeder die haar kind koestert:

Broeders en zusters, wij zijn zachtzinnig met u omgegaan als een moeder die haar kinderen voedt en koestert. Wij waren u zo innig genegen…; zo lief waart gij ons geworden.

In psalm 131 smelten de twee themata ineen, namelijk  hoogmoed die zachte moed wordt

Gij ik waan mij niet wijzer

ik weet mij niet meer dan een mens

keer mij niet af van mijn naaste

droom geen hoogdravende dromen

ik heb mijn bestemming erkend

mijn ziel is tot rust gekomen

 

een kind dat gedronken heeft

en rust aan de borst van zijn moeder

zo is mijn ziel in mij

Dat contrast tussen hardheid en zachtheid kan onze ervaring worden als we bidden met harde teksten en daar een zachte kern, een zachte God in ontdekken.

Paulus besluit zijn stukje met een wens die ook de onze zou kunnen zijn voor deze viering: dat wij het goddelijk woord niet ontvangen als een woord van mensen, maar als wat het inderdaad is: het woord van God dat werkzaam blijft in u die gelooft.


 

HOMILIE

De teksten

"Er bestaat een mooie anekdoteun bon mot zoals men zegt - over de katholieke denker Max Scheler, die veel heeft gepubliceerd over waarden en normen, maar op een mooie middag zijn papieren voor zijn college bij de hoeren had laten liggen, bij wie hij tijdens de lunchpauze op bezoek was geweest. Geconfronteerd met de discrepantie tussen zijn woorden en zijn daden antwoordde Scheler: "Ik ben als een wegwijzer; die wijst de richting zonder zelf in die richting te gaan." (uit een interview)

De wegwijzer gaat niet naar waar hij wijst. Daar moest ik aan denken bij de aanvang van het evangelie van vandaag. Op de leerstoel van Mozes hebben de Schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden.  

Het gaat er over integriteit, over ‘mens uit één stuk’ zijn, over overeenstemming tussen woord en daad. Niet gehinderd door dat soort integriteit durven niet integere leiders bovendien bundels te maken van ‘zware haast ondraaglijke lasten waarnaar ze zelf geen vinger uitsteken’. (Zoals mensen die besparingen zouden beslissen waarvan ze de last zelf nauwelijks gaan ondervinden) Jezus zegt raar genoeg dat we die woorden toch moeten onderhouden, hoewel ze ondraaglijk zwaar zijn.

In de eerste lezing lijkt het wat omgekeerd: de priesters worden hard aangepakt door de profeet Maleachi omdat hun ‘lering’ te populistisch is, teveel gebaseerd is op menselijke overwegingen en te weinig op Gods wegen zodat de mensen uiteindelijk mis-leid worden:

Gij zijt van de weg afgeweken en hebt door uw lering velen laten struikelen; gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan," zo spreekt de Heer van de hemelse machten. Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt, omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.

Hier gaat het over de ‘orthodoxie’, de juistheid van wat we verkondigen: zitten we niet goed te praten wat niet goed te praten is?

De teksten op mijn leven gelegd

Die teksten worden vooral pregnant als we ze toepassen op ons eigen leven, en niet blijven haken bij klassieke inconsequenties bijvoorbeeld van Romeinse instanties van celibataire mannen die koppels bijvoorbeeld de last van een leer en normen opleggen die ze zelf niet hoeven op te nemen, en ondertussen overigens toch een geheim homofiel seksueel leven leiden. Dergelijke kritieken zijn gemakkelijk. Maar hoe zit het met onszelf?

Hoe omgaan met, kijken naar het confronterende van teksten zoals die in het evangelie en de eerste lezing (de profeet Maleachi) van vandaag?

Recent gaf ik een workshop over spirituele zorg waarin ik voorbeelden gaf van hoe we dit in ons team proberen te integreren. In de tegenwoordig onvermijdelijke evaluatie die ik nadien toegestuurd kreeg, scoorde ik eigenlijk heel goed, maar toch was er die ene kritische opmerking die bleef hangen: ‘Wat een opheerlijking van zijn dienst. Negatieve ervaringen werden niet gedeeld. De zoektocht naar erkenning voor zichzelf is groot!’

Ook recent was er een studiedag over euthanasie bij ondraaglijk psychisch lijden. Bij mijn pleidooi voor niet-weten in ethische kwesties (wijselijk onwetend – sabiamente ignorante), namelijk: zegt niet te vlug dat je weet wat goed en kwaad is in dergelijke moeilijke kwesties, kreeg ik de kritische vraag voorgeschoteld:  is uw zogezegde ignorantia docta (‘wijze onwetendheid) geen ignorantia crassa (‘krasse onwetendheid’)? Ga je niet te vlug voorbij aan een aantal ontstellende misbruiken en cijfers? Ik vond het intellectueel niet helemaal eerlijk om die twee termen te verbinden, maar ergens raakte het iets in mij. Is die kritische, vervelende vraagsteller geen kleine profeet die de priester terecht bevraagt? Ben ik als leider van de mis geen misleider? Gaat het daarbij toch om  meer dan een narcistische, marc-istische krenking? Hoe hiermee omgaan?

Binnen veertien dagen is er opnieuw een congres over de kritische evaluatie van die euthanasie wet. Als ik niet onverbloemd euthanasie afkeur, er ruimte voor laat, ook bij bepaalde gevallen van psychisch lijden – zij het met meer zorgvuldigheid dan nu het geval is - kijk ik dan de mensen niet teveel naar de ogen? Ben ik barmhartig op een onjuiste manier? Ben ik van de weg afgeweken?

Teksten en leven in-gebed

Eerlijk: ik probeer dit in mijn gebed te betrekken. Meer dan voorheen. Juist daarom gaat de Schrift ook confronteren. Maar wat kan ik dan ontdekken? Hoe verschijnt God daar? Misschien verschijnt Hij daar als die ene echte “vader” ‘Gij hebt maar één Vader, de hemelse’; ‘Gij hebt maar één leraar, de Christus’.

De confrontatie toelaten is niet hetzelfde als mij onmiddellijk laten veroordelen door het Woord zoals we het vandaag krijgen in de Schrift, want we willen geloven dat het een Woord van Leven is. Toch merk ik dat ik als ik daarmee ga bidden dat ik als het ware een vooroordeel tegen mezelf vertoon vanuit een eerste vluchtige kennismaking/lezing van de tekst: natuurlijk zal ik hier veroordeeld worden. Daar zit een moraliserend, oordelend Godsbeeld onder – ik laat me dan leiden door een hard woord, maar niet door de God die wil werkzaam zijn doorheen dat woord. En de Schrift probeert op zoveel plaatsen ons te overtuigen van een andere, barmhartige God. Dus: hoe kan dit confronterende woord een woord van leven zijn? (Dat is tussen haakjes de betekenis ook van het ignatiaanse agere contra , het ingaan tegen je natuurlijke neiging. Dat moet je niet doen omdat je eigen neiging noodzakelijk slecht is, maar om je eigen neiging uit te zuiveren; net zoals een goed tegenargument  in een discussie je verplicht om je eigen goede standpunt aan te scherpen, te zuiveren.)

Bidden helpt me over te gaan van veroordeling naar verlossing.

 

In de meditatie zie ik ook dat Jezus – zoals beschreven door Matteüs - overdrijft. De Boze Boodschap noem ik dat.  Farizeeërs waren, denk ik, goede mensen, maar niet noodzakelijk vrij. Ik moet bijvoorbeeld altijd bedenken dat een zekere Levinas als ik men niet vergis in zijn spiritualiteit aanleunde bij het farizeïsme dat een joodse religieuze stroming, politieke partij en sociale beweging was. Farizeeërs worden door de evangelies getekend als tegenstanders van Jezus die de wet vooral naar de letter opnamen en niet naar de geest. Dat is een karikatuur, zoals men dat ook gedaan heeft met bijvoorbeeld het woord ‘jezuïtisch’ dat ‘schijnheilig’ is gaan betekenen. We zijn in goed gezelschap! In het ongenuanceerde beeld van de farizeeërs en wetgeleerden die vervolgens door Jezus keihard worden aangepakt en van veel zonden beschuldigd, herken ik hoe de ander in het lijden verschijnt als de stalker, de pestkop. We zien dat bij zieken die zorgverleners vijandig kunnen ervaren, maar ik zie dat ook in mijn neiging om in (vooral ethische) discussies en debatten de tegenstander te identificeren met een bepaald vijandsbeeld dat niet klopt met de realiteit. Maar zo beleven wij vaak tegenstanders. En dat terwijl die ander, hij of zij, het misschien ook moeilijk heeft, een zoekend mens is. Tot die simpele idee, dat ander beeld komen – je vijand beminnen -  vergt spiritueel gezien soms een lange weg.

Bidden helpt dus om over te gaan van de vijand-stalker naar het beeld van iemand die het ook moeilijk heeft.

In het biddend omgaan met kritiek kom ik in gemengde gevoelens terecht, in mijn ambivalenties. Is ambivalentie overigens niet eerder de regel dan de uitzondering in ons leven? Dat is toch wat ik elke dag zie bij zieken en familieleden, en bij onszelf. Vaak moeten we in ons leven compromissen sluiten die noodzakelijk ambivalent zijn. Maar waar wordt het compromis compromitterend? Ik voel mij tegelijk machteloos (ik weet het niet zomaar, ik kan zo weinig bepalen) en tegelijk blijf ik een vrij mens, dus ook verantwoordelijk. Maar waar mijn machteloosheid eindigt en mijn verantwoordelijkheid begint, dat kluwen, daarmee komt ik voor de Vader en de Leraar. En probeer te bespeuren wat mij gegeven wordt, waar de waarheid verschijnt.

Bidden helpt om over te gaan van kluwen, ambivalentie naar ontwarring.

 

‘Wie zichzelf vernedert, zal verheven worden’, besluit het evangelie. Ook dat kunnen we heel moralistisch opvatten. In het gebed kan ik de levengevende weg gaan van vernedering tot nederigheid. Verleidingen hebben iets vernederends: ik kan er niet tegen op, ik ben niet zo sterk of goed als ik dacht.  ‘Op een dag zal je je geplaatst zien tegenover de verleiding zoals een kind dat niet weet waar het kijken moet. (…) Je geest die zo stevig gevestigd leek (in God), heel je nauwkeurige kennis, je zo evenwichtige gedachtegang, zullen verdrinken in een oceaan van twijfels. Een enkel iets kan je dan helpen om deze te overwinnen: de nederigheid. Als je dat snapt, verdampt heel hun vermogen. Beantwoorden aan deze pijnlijke pedagogie (van God), betekent dus dat je moet aanvaarden om mee te gaan in de zin van de verleiding, niet vluchten voor de vernedering die je door de verleiding wordt aangedaan, maar ze in zekere zin ‘trouw volgen’ (‘épouser la tentation’).’ ‘Het komt er op aan - beweert ene Isaak de Syriër - om op het moment van de bekoring aandachtig in zijn hart de opeenvolging van vertroostingen en bekoringen te volgen, te ervaren hoe een kracht zich verwijdert en dan weer naderbij komt; wat men soms tegelijk in lichaam en geest voelt.’ De rol van de mens beperkt er zich dus toe om nederig in het spoor te blijven van de genade van God, of de mens nu toegeeft aan zijn dwaasheden en bekoringen of niet. Zoals Bernardus zegt: ‘God verkiest een berouwvolle zondaar boven een hoogmoedige maagd!’ De ergste verleiding is niet die verleiding (of het nu gaat om relaties of om ideeën die men verkondigt) die voorafgaat aan de zonde, maar die verleiding die erop volgt, namelijk die van de wanhoop: dat er geen liefde voor mij meer bestaat of dat ik er nooit zal toe komen. ‘Degene die zondigt maar niet wanhoopt durft niemand nog te veroordelen of te blameren.’ En zo helpt bidden om te komen tot een ignorantica docta, in plaats van crassa. Geloof ik.

AANSLUITENDE VOORBEDEN

 

Laat ons bidden dat wij zouden groeien in het geloof

dat het Woord, ook als het in ons vel snijdt,

er niet is om ons te veroordelen maar om ons tot leven te brengen

en zo een liefdevolle, niet veroordelende God te ontdekken.

 

Laten we bidden dat wij meer zouden geloven

hoe we in het gebed onze vijanden kunnen leren beminnen,

dat we leren zien hoe ook zij het moeilijk hebben

en zo onze vijandsbeelden mogen evolueren.

 

Laten we bidden dat het kluwen van machteloosheid en verantwoordelijkheid

waarin wij soms innerlijk terecht komen

In ons gebed tot een begin van ontwarring mag komen.

 

Laat ons bidden dat de vernederingen die ons te beurt vallen door ons te kort schieten

een weg mogen worden tot authentieke nederigheid.

Dat we in de verleidingen die we aanvoelen in ideeën en relaties leren

om zonder schrik de genade van God te volgen.

maandag 18 september 2017

Een gigantische schuld waar we niets van voelen


HOMILIE 24° ZONDAG VAN HET A-JAAR 17.09.2017
uitgesproken voor de Universitaire Parochie van Leuven

Matteüs 18, 21-35

 

In die tijd kwam Petrus naar Jezus toe en sprak: “Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?” Jezus antwoordde hem: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe maar tot zeventig maal zevenmaal. Daarom gelijkt het Rijk der hemelen op een koning die rekening en verantwoording wilde vragen aan zijn dienaren.

 

Toen hij hiermee begon, bracht men iemand bij hem die tienduizend talenten schuldig was. Daar hij niets had om te betalen, gaf de heer het bevel hem te verkopen met vrouw en kinderen en al wat hij bezat om zo de schuld te vereffenen. Maar de dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: “Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen”. De heer kreeg medelijden met die dienaar, liet hem gaan en schold hem de geleende som kwijt. Maar toen die dienaar buiten kwam, trof hij daar een andere dienaar die hem honderd denariën schuldig was; hij greep hem bij de keel en zei: “Betaal wat je schuldig bent”. De andere dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: “Heb geduld met mij en ik zal u betalen”. Maar hij weigerde liet hem zelfs in de gevangenis zetten, totdat hij zijn schuld betaald zou hebben.

 

Toen nu de overige dienaars zagen wat er gebeurd was, waren zij diep verontwaardigd en gingen hun heer alles vertellen. Daarop liet de heer de dienaar roepen en sprak: “Jij, lelijke knecht, heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je mij erom gesmeekt hebt. Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik met jou medelijden heb gehad?” En in toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben. Zo zal ook mijn hemelse Vader met ieder van u handelen die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt.”

 

Beste vrienden en vriendinnen,

 

Honderd denariën, de schuld die niet werd kwijtgescholden aan de tweede dienaar in de gelijkenis, vormen nog niet het 500.000ste deel van tienduizend talenten, de gigantische schuld die door de heer werd kwijtgescholden aan de eerste, later hardvochtige dienaar.

 

Ik heb twee vragen bij dit evangelie: één: zijn wij niet zoals die eerste dienaar aan wie een gigantische schuld werd vergeven? Twee: hoe komt het dat de heer die hardvochtige dienaar niet vergeeft hoewel de gelijkenis wil illustreren dat wij zeventig maar zeven keer, dwz ontelbaar keren, altijd dus, moeten schuld vergeven?

 

De eerste vraag: staat elk van ons ten aanzien van het Leven ook niet gigantisch in de schuld? En kan juist dit besef van die eigen schuld ons niet helpen om vrijer en meer vergevend in het leven te staan? Ik mag leven, en vrij, ondanks een onbetaalbare schuld, en juist deze wetenschap zal wrok en woede minder kans geven in mijn leven.

 

Laat me dat illustreren in onze realiteit: wat zijn mijn tienduizend terug te betalen maar feitelijk onbetaalbare talenten…

 

Ik sta in sociofinanciële schuld: ik mag leven en profiteren van deze staat ondanks een staatsschuld van een paar tienduizend euro (meer dan 28.000 euro vlg NVA) op mijn hoofd.

 

Ik sta in familiale schuld: de meesten onder ons staan in zware schuld bij hun ouders die hen niet alleen gewild hebben maar die hen ook hebben groot getrokken door tienduizend opmerkingen (3 per dag gedurende ongeveer tien jaar = ongeveer tienduizend opmerkingen), pedagogische pogingen, slapeloze nachten, 3 maaltijden per dag etc….

 

Ik sta in lichamelijke schuld: ik mag leven ondanks / dank zij tienduizend tot de zoveelste graad aantal cellen die gecoördineerd van dag op dag werken en waarover ik geen enkele controle heb: stel u voor dat ik de werking van mijn lever zou moeten coördineren, laat staan die van mijn eigen hersenen…

 

Ik sta in genetische schuld: de talenten (en gebreken) die ik heb hebben hun materiële basis ergens in die tienduizenden genen; al de-genen die hier aanwezig zijn … hebben hun eigen erfelijk materiaal niet samengesteld laat staan gemaakt.

 

Ik sta in mondiale schuld voorzover ik totaal onverdiend in een van de meest comfortabele hoeken van de wereld ben geboren.

 

Ik draag een ecologische schuld dank zij de vijftigduizend kilometers die ik rijd per jaar en waarmee ik ons land vervuil ondanks mijn aardgas; en dan heb ik het niet over de  vaststelling dat ik al die kilometers rijd met geen of een minimum aan ongelukken. Alsof dat venkel ligt aan mijn rijvaardigheid.

 

Vandaag ben ik net 33 jaar geleden ingetreden bij de jezuïeten. Een goede 12.000 dagen (33 x 365 dagen) ben ik al jezuïet, en dat ondanks mijn zwakte, ook dat mag een wonder heten… waarvoor ik heel dankbaar moet zijn en ben.

 

Ik ben overste binnen een orde die een nieuw, groot huis heeft gekocht in het centrum van Leuven waar onze communiteit hopelijk binnen een jaar of twee zal wonen, min of meer comfortabel. U weet misschien wat zo’n stulp kost. Zo’n som plaatst me in een oncomfortabele schuld voor zover al dat geld niet zal aangewend worden voor andere, grotere, dringender noden in deze wereld.

 

En zo kunnen we nog een eindje doorgaan.

 

En we leven allemaal zonder dat gewicht op ons, we leven – als individu, gemeenschap, land - alsof die schuld ons is kwijtgescholden. Het gaat erover hoe je in het Rijk der hemelen, in die visie op de realiteit, kijkt naar jezelf en de ander. In het Rijk der hemelen wordt blijkbaar zo naar een individu gekeken. Niet om het te verpletteren onder het gewicht van zijn ‘schuld’ ten aanzien van de schepping en de schepper, maar om hem of haar er bewust van te maken. En het enige wat gevraagd wordt, is dat verwonderd te ontdekken en zich dat te herinneren.

 

Aan het einde van een overweging over de zonden drukt Ignatius in de Geestelijke Oefeningen de ervaring die hij beoogt bij de retraitant in zijn taal uit: ‘Een grote kreet van verbazing, met grote innigheid. Ik ga alle schepselen na en zie hoe zij mij in leven  hebben gehouden: de engelen, …, hoe zij mij hebben verdragen en beschermd en voor mij gebeden hebben; de heiligen, hoe  zij voor mij hebben gebeden en voorsprekers voor mij zijn geweest; en de hemelen, zon, maan, sterren en elementen, vruchten, vogels en vissen en alle dieren; en de aarde, hoe zij niet openscheurde om mij te verslinden in een nieuw hellevuur waardoor ik voor altijd pijn zou lijden.’ Zijn we al eens tot dergelijke kreet van verbazing gekomen? Iets voelen van de verpletterende ‘schuld’ waarin we staan en dan weten: ik mag echt leven!

 

Wij leven allemaal dankzij de kwijtschelding van een gigantische schuld. De bedoeling is helemaal niet om ons daaronder te bedelven maar om van daaruit van harte vergevend met de medemens om te gaan. De bedoeling is om als enige vorm van schelden het kwijt-schelden van schulden te pratikeren. Maar daar komen we niet aan toe. Of niet gemakkelijk. Wij handelen meestal niet alsof we zelf een onbetaalbare schuld werden vrijgescholden. Ook de kerk niet, wanneer ze – ondanks haar grote eigen schuld – soms hardvochtig is.

 

Zo lezen we in Jezus’ verhaal hoe de dienaar een andere dienaar die hem veel minder verschuldigd is – 100 denariën (100 daglonen), een vijfhonderste van de gigantische schuld van de eerste dienaar – keihard aanpakt. Het gevolg is dat de koning de hardvochtige dienaar uitlevert aan de beulen totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben….

 

Dat brengt me naar mijn tweede vraag: hoe die toorn, kwaadheid van de heer verstaan, terwijl het verhaal juist wil illustreren dat we zeventigmaal zeven keer moeten vergeven? Welk godsbeeld krijgen we hier?

 

Moeilijke vraag waarvoor ik een groot theoloog heb geconsulteerd, mijn medebroeder Jacques. De heer die de grote schuld vergeeft kunnen we zien als God de gulle Schepper. Dan kunnen we misschien de ‘kleine, arme dienaar’ die geen vergeving krijgt van de degene wiens immens grotere schuld wél werd vergeven, zien als de verstoten, arme Zoon, de Christus. In hetzelfde Matteüsevangelie klinkt bij het Laatste Oordeel immers: ‘Al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan.’  Ik sta in de schuld tussen twee personen van de drievuldige God: aan het begin staat de gulle Schepper, aan het einde de Gekruisigde en Verrezene (die in zijn verschijningen aan de leerlingen die bij Hem in de schuld staan want die hem lelijk in de steek gelaten hebben als eerste woord heeft: ‘Vrede’ Een woord van vergeving en liefde.)

 

God de Schepper heeft zich in de schepping machteloos gemaakt voor zover hij de mens vrij, echt vrij geschapen heeft. Zonder die vrijheid zouden wij nooit de echte, diepe vreugde en liefde kunnen proeven van de ander die ons in alle vrijheid de liefde verklaart en zijn of haar liefde geeft. Bestaat er iets mooiers dan dat? Maar met die vrijheid is er ook kans op liefdeloosheid. Het mysterie van de menswording is tegelijk het mysterie van de vrijheid. 

 

God kan geen vergeving scheppen zonder mensen! De vrijheid van de mens maakt God ‘machteloos’…. en soms teleurgesteld, en boos. Zijn toorn is machteloze verontwaardiging, machteloze woede. Zo vertelt de gelijkenis.

 

Hoe dus vrijheid liefdevol beleven? Onze toetssteen, in het beleven van de vrijheid – die prachtige gave van het christengeloof – is de  hoeksteen die verstoten werd: de Christus. In een stuk uit de Romeinenbrief waar Paulus het heeft over de relatief triviale vraag of we nu vegetarisch moeten eten of alles mogen eten, of we bepaalde dagen meer in ere moeten houden of niet, zegt Paulus: gun ieder zijn eigen overtuiging. En dan komen plots de ons allen bekende woorden, die willen uitdrukken dat wat we ook kiezen het toebehoren aan Jezus Christus als dagelijkse toetssteen in ons gebed moeten gebruiken – de tweede (niet gelezen) lezing van vandaag:

 

Niemand leeft voor zichzelf

Niemand sterft voor zichzelf

Wij leven en sterven voor God onze Heer

(of wij nu leven of sterven) Aan Hem behoren wij toe

 

En die Christus ontmoeten wij niet in het minst in de arme, in de zieke, de stervende voor mij. Ik ben 33 jaar religieus, niet zo’n grote bidder, wel soms letterlijk een lijkbidder. Ik vraag wel eens: bidt u soms? (we vragen andere behoorlijk intieme vragen als: hoe vaak heeft u stoelgang?)  En toen kwamen we bij mijn eigen bidden en bij de troostende uitspraak.   ‘Maar dokter, heel uw werk is gebed’. Heel ons werk kan ontmoeting met de arme, vergevende Christus worden, en dan zal ons hart zachter worden. Het is u toegewenst.

 

Wek mijn zachtheid weer

Geef mij terug de ogen van een kind

Dat ik zie wat is (mijn gigantische schuld)

En mij toevertrouw (– niemand leeft voor zichzelf…aan Hem behoren wij toe)

En het licht niet haat (niet haat wat tevoorschijn komt aan eigen ‘schuld’ en aan lijden van de ander)

 

Marc  Desmet s.j.

maandag 31 juli 2017

Ignatius van Loyola: de boom lijkt niet op het zaadje


HOMILIE OP HET FEEST VAN DE H. IGNATIUS – 31 juli 2017 - HEVERLEE

Evangelielezing: Matteüs 13,31-35.

31 Een andere gelijkenis hield Jezus hun voor: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide. 32 Weliswaar is dit het allerkleinste zaadje, maar wanneer het is op geschoten, is het groter dan de andere tuingewassen; het wordt een boom, zodat de vogels uit de lucht in zijn takken komen nestelen.’

 

Beste vrienden en vriendinnen in de Heer,

‘La tige ne ressemble pas la semence’, zei ooit mijn instructor van het derde jaar. De boom lijkt niet op het mosterdzaadje waaruit hij is ontstaan. Dat kunnen we zeker ook zeggen over het zaadje genaamd Ignatius en zijn nazaten - de jezuïeten en de hele ignatiaanse familie. Maar in dat zaadje zit de gemeenschappelijk kern.

Het ignatiaans zaaigoed (in een toen cultureel grondig omgewoelde grond) laat zich namelijk ‘determineren’, beschrijven vanuit vijf teksten van Ignatius (1) de autobiografie ofte het verhaal van de pelgrim – de ridder werd een zoeker zouden we nu zeggen (2) de Geestelijke Oefeningen -  de pelgrim werd een geestelijke begeleider & coach van individuen en van een groepje (3) de Constituties  - de spirituele leidsman werd manager, CEO van een religieuze multinational (4) 7000 brieven - de esthetische overschrijver van heiligenlevens werd brievenschrijver – de CEO was ook communicator/mediator (5) uit het vuur geredde fragmenten van zijn geestelijk dagboek – de CEO bleef mystiek pendelen tussen de drie Goddelijke personen en de menselijke personen in zijn onderscheidingen.

Uit dat zaaigoed groeien allerlei ignatiaanse bomen en op haar takken nestelen vele soorten vogels  – en daar willen we vandaag dankbaar voor zijn. In die bomen vinden we

  1. Mensen die zoeken – die enorm geseculariseerd zijn, ja, maar in zekere zin meer open voor spiritualiteit, soms helemaal niet meer gehinderd door de kritische vooroordelen ten aanzien van de kerk want er niet meer mee bekend, maar wel zoekend – soms decennia lang - hoe men in de multiple choice van het hedendaags leven zijn weg vindt. Zou het bijna vijftien jaar geleden mogelijk zijn geweest dat artsen en verpleegkundigen – vaak ‘lieve heidenen’ – zich zouden bezighouden met spirituele zorg? Het gebeurt. Zoekers hier: studenten van Lerkeveld, van het Dondeynehuis. En wij zelf, jezuïeten, noemen ons nu  zoekers van zin, minder zeker van onszelf dan vroeger, allicht meer menselijk.
     
  2. In de ignatiaanse bomen nestelen mensen die aangesproken worden door een veeleisende maar degelijke methode, met name de Geestelijke Oefeningen. Dat boekje lijkt literair wel een soort spiritueel kookboek. Maar gehanteerd door een goede kok blijkt het zo vaak het leven van mensen weer ‘op smaak’ te brengen. Telkens weer blijkt het boekje een ‘wonder’ van puntige beknoptheid en efficiënte accuraatheid te zijn. Voor mensen van allerlei slag en kunne. Zou men vijftien jaar geleden Geestelijke Oefeningen zijn gaan geven, zoals wij vorige weken deden in Drongen, met een gemengd protestants-katholiek begeleidersteam, vier vrouwen en vier jezuïeten, gemengd gehuwd-alleenstaande-religieus, voor protestantse en katholieke retraitanten? Ik denk ook aan de Loyola-tochten, de oefeningen in het dagelijks leven.
     
  3. In de ignatiaanse bomen nestelen mensen die een bepaald soort organisatie proberen te realiseren. In de eerste plaats betreft het hier de jezuïeten zelf, van zo’n diverse pluimage. Hoe houd je zo’n ‘religieuze multinational’ met een boom van colleges, universiteiten, instellingen, missies over heel de wereld samen zodat ze haar doel bereikt? Welnu, in de Constituties zegt Ignatius dat de middelen die ons verbinden met de kern en met elkaar, nog werkzamer zijn dan de middelen die ons technisch competent maken. Merkwaardig: liefde, deugd, vertrouwdheid met God zijn dus nog belangrijker om ons doel te bereiken dan onze intellectuele competenties waarvoor jezuïeten vaak bekend zijn. Van die verbinding met elkaar proeven we steeds weer wanneer we ergens in de wereld ons onbekende jezuïeten ontmoeten en zeggen: hey, wij hebben iets gemeenschappelijks, ik kom hier thuis. In die bomen fladderen ook een veelvoud van medewerkers, leken over heel de wereld. En ook daar: het trof me op een congres van directeurs van lagere (sj)scholen uit Europa in Ludwigshafen, met nauwelijks sj in de zaal, onze vertrouwde, ignatiaanse voertaal te horen. En wie had ooit gedacht dat een vrouw directeur zou zijn in Heverlee?
     
  4. In de ignatiaanse bomen nestelen mensen die een gedetailleerd voorstel kunnen ontwikkelen én bereid zijn dat ook weer los te laten. Dat leren we 7000 keer uit Ignatius’ brieven: steeds weer die enorme vrijheid die erin bestond een gedetailleerd, goed doordacht verhaal te maken met allerlei instructies – veel werk – dat vervolgens totaal gerelativeerd wordt: ‘Maar als ge denkt dat ge het beter anders doet, dan doet ge het maar anders.’ Wat een immense vrijheid. Natuurlijk, we zijn verschoven van brieven naar mails. De brieven toen waren te traag, onze mails nu gaan soms te vlug. Temporiseren, minder impulsiviteit in het schrijven – we kunnen dat nog steeds meenemen van Ignatius.
     
  5. In de ignatiaanse bomen nestelen tenslotte mensen die bewogen zijn, en wel vanuit een voortdurende pendelbeweging tussen God en mens. Ignatius legt zaken niet alleen voor aan meerdere mensen, maar ook aan de drie goddelijke personen en aan Maria. We lezen in Ignatius’ persoonlijk dagboek dat hij daarbij voortdurend wordt bewogen tot tranen. Tranen? Inderdaad, er gebeurt niets authentieks spiritueels zonder dat dit ook lichamelijke beweging voortbrengt: tranen die de vrije loop krijgen, maar ook een glimlach, een ontspanning, een opkijken op het einde van een goed gesprek, een maagkramp die ontspant, en vooral veel energie en elan. Tranen ook van ontroering over de wereld. Je kan niet jezuïet of ignatiaan zijn en de wereld haten. Je bekeert maar waar je van houdt. En wij houden van de wereld. Is dat niet wat we voelen bij onze medebroeder Franciscus?

Laten we God danken voor al die mensen die in de ignatiaanse bomen nestelen. En voor de vogels die nestelen in de boom van Heverlee zie ik tenslotte twee bijzondere apostolaten:

Orat pro Ecclesia et Societate: staat in de cataloog bij velen die hier verblijven. Natuurlijk moeten alle jezuïeten bidden, maar vaak schiet ik daarin te kort. Heverlee voorziet erin, supplet: de bejaarde jezuïeten vullen aan waar de mensen met drukke agenda’s te weinig toe komen. We rekenen erop.

Ten slotte: Het is in onze Kerk hard nodig een positieve blik op lichamelijkheid, affectie, intimiteit te ontwikkelen. Verrassend misschien - denk ik, dat oudere jezuïeten die positieve blik op lichamelijkheid kunnen ontwikkelen en zich niet alleen een last hoeven te voelen – zoals we in de zorgwereld jammer genoeg elke dag horen. Jullie zijn namelijk overgeleverd aan de zorgende handen van anderen, vaak vrouwelijke, maar ook de mannelijke van zeer gedienstige medebroeders – steeds weer horen we over de grote zorg die uitgaat van de bewoners van dit huis voor elkaar. Je leren overgeven in de handen van anderen kan een heel mooi teken zijn voor de wereld, et pro Ecclesia et Societate. Amen.                                     

Marc Desmet sj

zondag 30 april 2017

Verrijzenis en veerkracht







HOMILIE BIJ DE EMMAUS-GANGERS (Lucas 24,13-35)

Zaterdag en zondag 29-30 april 2017: Derde paaszondag van het A-jaar

Ik zit al 25 jaar in een groepje dat ontstond naar aanleiding van een pelgrimstocht in de sporen van Ignatius van Loyola.. en Jezus. Op een dag kregen we een symbool mee dat ik nog steeds in huis heb: een grote ‘ressort’….. als symbool voor veerkracht. Ik heb hem meegebracht, soms is zoiets het enige wat men onthoudt van een homilie.

Veerkracht. “Man sieht nur was man weiss”, “Je herkent maar wat je kent”. Je kent dat wel: eens je aandacht op iets getrokken is, begin je het plots hier en daar en misschien overal te herkennen: “Kijk, daar heb je het..” Ik heb dat met het begrip ‘resilience’ of ‘veerkracht’. En kijk, vorig weekend had je het in DS Magazine: Vallen, opstaan en weer doorgaan… Het ging er over resilience of soms het gebrek aan resilience. Hoe komt het immers dat ik zo teleurgesteld kan zijn, dat de zon dagen minder schijnt door onnozele details zoals het puntenverlies van mijn favoriete voetbalploeg – toch maar het belangrijkste detail in de wereld – en dat terwijl er Syrië is, terwijl geliefden sterven? Belachelijk. First world problems.  Een beetje veerkracht graag.  

Is resilience niet een manier om verrijzenis in het dagelijks leven te hertalen?  Resilience is een begrip dat ondermeer ontstond vanuit de observatie dat veel zwaar getraumatiseerde kinderen het toch stukken beter doen in hun verder leven dan men zou verwachten (Stefan …). Waren die Emmaüsgangers ook niet zwaar getraumatiseerd door het lijden en de dood van JC? Toonden zij niet op een of andere manier een enorme veerkracht? Vanwaar kwam en komt die? Is dat niet een constante aanwezigheid van de kracht van de Verrezen?

Ik lees het als een oproep tot geloof in de veerkracht van de Mens. En vooral tot verwondering over de Bron daarvan. En dat in een tijd waarin veel meer dan vroeger de termen ‘ondraaglijk lijden’ en ‘slachtoffer’ worden gebruikt: op zichzelf goede gevoeligheden, maar ze verduistert soms die enorme kracht die in de mens schuilt…

Laat me dus de Emmaüsgangers herlezen vanuit veerkracht en vanuit tips om veerkracht te cultiveren en te oefenen volgens DS Magazine, weliswaar niet het Parochieblad maar onbedoeld soms toch stichtend. Op het gevaar af aan pep talk te doen. Maar de bedoeling is om te zien hoe het verhaal over de Verrezene mij die ‘tips’ geeft. Twee taalspelen die mooi kunnen samenspelen.
1. Ontwikkel veerkracht door te leren loslaten, 'door bijvoorbeeld te kamperen in plaats van op hotel te gaan'. (DS)

Dat doen de Emmaüsgangers in eerste instantie door weg te gaan van Jeruzalem, de stad van het lijden maar ook van het gekende, en naar Emmaüs, waarvan we nooit geweten hebben waar het lag - het onbekende dus - te gaan.  De tweede Emmaüsganger is trouwens zoals gezegd, onbekend – de derde wordt door de twee zelfs een ‘vreemdeling’ genoemd.

Veerkracht verschijnt hier wat als vier-kracht: zaken laten vieren, loslaten.
2. Verander je kijk op de zaak want ‘Er zijn altijd twee manieren om ergens naar te kijken. De negatieve,  waarbij je er zelf uit komt als een weerloos slachtoffer, of de positieve, waarbij je beslist om het te zien als een manier om te groeien. De oplossing ligt vaak niet in het oplossen – van het onoplosbare - maar in iets nieuws beginnen. Je na de dood van een geliefde inzetten als vrijwilliger op PZ, bijvoorbeeld.’ (DS)

Verander je kijk… Het valt dan op dat het in het Emmaüsverhaal veel gaat over kijken en zien of eigenlijk niet zien –ten gevolge van verdriet, kwaadheid, teleurstelling - en dan hoe dan ook terug zien: ‘Hun ogen werden verhinderd – (nieuwe vertaling) ‘hun blik werd vertroebeld’ - Hem te herkennen’.  De Emmaüisgangers verhalen dat de vrouwen het graf leeg hadden bevonden maar Hem zagen ze niet. ‘Hij nam brood, sprak de zegen uit….Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.

 
In dezelfde lijn als anders kijken komt de tip: Herbenoem je angsten: ‘Wat je voelt als je stress hebt of angstig bent, is ongeveer hetzelfde als wat je voelt als je ergens opgewonden over bent…. Speel dat uit door jezelf te zien als vol adrenaline ipv als angstig.’ (DS)

De Emmaüsgangers uiten hun angst en verwarring als volgt: ‘En wij leefden in de hoop dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! … Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht…’

Wij, kerkgangers, kunnen onze angsten herbenoemen door ze anders te kaderen namelijk in de geschiedenis van het Volk Gods. De Verrezene doet dat – nadat hij hen vol begrip vervoegd heeft in hun verleden tijd - niet met zachte hand, maar met enige directiviteit, beroep doende op hun veer-kracht: “O onverstandigen die zo traag van hart (nieuwe vertaling: traag van begrip) zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben ! Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had….

Nadien benoemen de Emmaüsgangers hun ervaring als: ‘Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?’  Dat illustreert wat we daarnet zegden: ‘Wat je voelt als je stress hebt of angstig bent…. Speel dat uit door jezelf te zien als vol adrenaline – ‘brandend hart’ -  ipv als angstig.’

Je kijk veranderen, je angsten herbenoemen: veerkracht verschijnt hier telkens als inno-veerkracht.

 
3. Onderneem actie: ‘Het helpt om actief te zijn en niet in een hoekje te zitten wachten tot je problemen overgaan.’ (DS) Daar komt het belang van de – soms kleine - stap.

De Emmaüsgangers ondernemen actie: ze gaan weg van Jeruzalem,  ze laten de vreemdeling toe… ze nodigen Hem uit om mee te eten en te blijven… ‘Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug.’

Veerkracht is ook rechtveer-kracht.
'Even een stap terugzetten helpt daarbij ook..' (DS) ‘reculer pour mieux sauter / sauver…’  Leer met andere woorden uit je verleden: ‘Ga voor jezelf na hoe je in het verleden met moeilijke situaties bent omgegaan en wat die ervaringen je hebben geleerd. De kans is niet onbestaande dat een blik op het verleden je voorziet van strategieën voor de toekomst.’ (DS)

Ik verbind dit met: ‘Zij vertelden hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.’ Eucharistie benoemen als strategie lijkt ‘erover’, maar het kleine gebaar van de eucharistie kan wel degelijk de kleine,  doenbare stap zijn om je veerkracht terug aan te boren. Het was het gebaar dat Jezus stelde in een totaal verloren situatie. Die eucharistie en de gemeenschap is de brug naar de laatste suggestie:
4. Maak verbinding: ‘Beseffen dat je vrienden en familieleden hebt die er voor je zijn, maakt je veerkrachtiger. Een ander helpen die het nog moeilijker heeft, kan je veerkracht een boost geven. Erop toezien dat de anderen in de boot zich goed voelen, ook dat is belangrijk voor je eigen veerkracht.’ (DS)

Het aspect van v eerkracht dat hier aan bod komt noem ik de relativeerkracht: de veerkracht die kan schuilen in het relativeren, ttz ons lijden in relatie met dat van anderen brengen: relati-veerkracht. Simpel, maar niet gemakkelijk. ‘Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde…’‘Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug…. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.’ Daar treffen ze de anderen die gelijkaardige verhalen met hen delen.

Slot:

Veerkracht als vierkracht, inno-veerkracht, rechtveerkracht, relativeerkracht: en nog veel andere zonder twijfel (bijvoorbeeld de veer schokdemper...): die aspecten van veerkracht zijn geen normen, geen musts, geen losse tips, maar eerder uitingen van een Veerkracht die in de Mens schuilt en die in de verhalen over de Verrezene verschijnen, en die – vooral – in ons eigen levensverhaal kunnen verschijnen. En wij kunnen ons daarvoor openstellen, ons daarin oefenen. Dat geloven wij.

Misschien moet u maar ergens zo’n (spring)veer, zo’n ‘ressort’ opduiken en niet ver van de Gekruisigde een plaats geven.

zondag 29 januari 2017

Wat Jezus een populist?


HOMILIE U.P. LEUVEN

29 januari 2017, Marc Desmet sj – 4° zondag van het A-jaar

Lezingen: Sefanja 2,3; 3,12-13 en Matteüs 5,1-12.

Toen Jezus de menigte zag ging Hij de berg op, en nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus:

“Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen.

Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden.

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.

Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.

Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien.

Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.

Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen.

Zalig zijt gij wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel."

 

Het populisme van Jezus

Er is deze dagen veel te doen over populisme. Over leiders die gedragen worden door het volk – toch een stuk - zonder de vertragende bemiddeling van volksvertegenwoordigers, het volk dat de bureaucratie, de administratie, de politieke belemmerende structuren en de invasie door andere volkeren beu is. Rechtstreeks. Tweetgewijs. Ganse groepen voelen zich niet gehoord of vertegenwoordigd en trekken zich op aan de leider die ongezouten verwoordt wat ze zelf nauwelijks durven zeggen. Deze week sprak ik nog met Turkse familieleden van een van mijn patiënten over ons onbegrip voor Erdogan’s dictatuur: ‘Hij wordt gedragen door de mensen. Als zij hem niet meer willen, dan valt hij.’

Jezus hield veel grote speeches. Hij bracht velen op de been, tot kort voor zijn dood overigens, bij zijn intrede in Jeruzalem. De mensen luisterden graag naar Hem, staat er ergens in het Nieuw Testament. Wat hij zei was behoorlijk radicaal én controversieel. Hij maakte zich vaak boos – was niet altijd zacht en ootmoedig. Hij zette de gevestigde machten – Farizeeën, Sadduceeën, Schriftgeleerden, hogepriesters - wel eens in hun blootje: zij hadden van de joodse godsdienst een rovershol gemaakt. En daar genoot de kleine, bange man van. Hij durfde het zeggen. Hij sprak over een nieuw Rijk. Hij onderscheidde zich van anderen, zoals in de politiek-programmatisch klinkende Bergrede, de tekst die onmiddellijk op de gehoorde zaligsprekinge volgt: ‘Gij hebt gehoord dat er gezegd is…. Maar Ik zeg u….’ Je wist niet of het eigenlijk mogelijk was, maar het bood ergens perspectief. Het wekte enthousiasme, het verzamelde mensen. Was Jezus misschien een populist?

Misschien heeft het Volk Gods iets met spiritueel populisme. Alles bij elkaar tweet ook onze paus tot de massa zonder de mediatie van een officiële tekst. Alles bij elkaar heeft elk van ons een soort rechtstreekse spirituele lijn – niet gehinderd door kerkelijke of andere structuren of bepalingen – met de figuur Jezus, met het grote, Heilige Hart van Jezus. Enkele hoofdstukken verder na de Bergrede lezen we de bekende uitnodiging van Jezus: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken. Neemt mijn juk op uw schouders en leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart…”

Maar waarom zou Jezus toch geen populistische goeroe zijn die misbruik maakt van de onwetendheid van mensen en dingen zegt als: “Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven…. Niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren.”

Het zijn natuurlijk om te beginnen de valkuilen en verleidingen van status, macht en imago die Jezus in de woestijn – net voor dit vijfde hoofdstuk – heeft geproefd. Maar laat ons eens kijken naar wat hij zegt, hoe hij speecht, tot wat hij het volk uitnodigt. Het zal eerder een populisme van de armhartigheid, barmhartigheid, warmhartigheid  blijken te worden, niet van hooghartigheid.

De eerste woorden van Jezus van zijn eerste grote rede

Ik blijf mij verbazen over de zaligsprekingen die we hoorden. Niet alleen inhoudelijk, maar ook wat betreft de plaats die ze krijgen in het evangelie van Matteüs: het zijn de eerste woorden van Jezus in de eerste van vijf redes die Hij houdt in dat evangelie. Matteüs schetst hem als een nieuwe Mozes. In Exodus lezen we: 'Mozes daalde de berg (de Sinaï) af naar het volk en sprak het toe.' Dat gebeurt evenwel in een scenario van donderslagen, bliksemflitsen, bazuingeschal en een rokende berg die het hele volk doen beven van angst en het op afstand doen staan. Het beangstigde volk vraagt dat God zelf niet meer zou spreken, maar dat Mozes met God zou spreken. En zo brengt Mozes de hele Wet met de zovele wetsbepalingen over, gegrift in twee stenen platen: de mozaïsche wet, een groot 'mozaïek' van wetten. De platen van het verbond, van de relatie tussen Israël en God.

Deze heilsgeschiedenis trilt mee als Matteüs Jezus de berg laat opgaan om zijn leerlingen te onderrichten. Het is in de lijn van het Mozes-gebeuren en toch anders. Le nouveau Moïse est arrivé. Geen gedonder en gebliksem. Het klinkt rustiger. Geen wetten op platen gegrift, maar een wet gegrift in het hart. De nieuwe lijn is richting hart, richting innerlijkheid, richting wortels, radikaal. Straks gaat Jezus zeggen: 'Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult niet… Maar Ik zeg u: …' En telkens zal Hij wijzen naar de kern van de zaak, naar het hart. Ik ben niet gekomen om de Wet en de Profeten -- Mozes -- op te heffen, maar om ze te vervullen. Ik ben gekomen om de traditie die uitgehold is, om diegenen die uitgehold zijn -- leeg, leeggelopen, leeggehold -- te vervullen.

Toch is Jezus' eerste woord bij zijn eerste ‘grote speech’ niet een woord over de Wet. Hij begint niet met voorwaarden en normen. Hij begint met zaligsprekingen, gelukwensen, felicitaties, proficiat! Zalig, ramp-zalig maar zalig zeg ik wel eens. Ook te hertalen als: U bent op de juiste plaats aangekomen wanneer….

U bent op de juiste plaats aangekomen als u arm van geest bent/wordt, treurt, zachtmoedig (beetje soft) bent, hongert en dorst naar gerechtigheid (die maar niet komt), barmhartig bent,…, vervolgd wordt…wanneer men u beschimpt…Hoe kan Jezus dit zeggen zonder ironie of cynisme?

Zalig de treurenden want zij zullen getroost worden ?

Misschien betekent het dit: U bent op de juiste plaats aangekomen wanneer u treurt, want u kunt dan pas ondervinden wat het betekent om getroost te worden. U zult een diepte van het menszijn proeven die u nooit geproefd hebt. Ik lijd samen met anderen en dan pas proef ik een diept van het leven die ik nooit geproefd heb. Niet dat we lijden vergoeilijken, maar niemand wordt gespaard van treurnis, en misschien laten we dan troost toe.  Door wie of wat wordt men getroost? Door een Ander.

Die Ander kan de concrete ander zijn, bijvoorbeeld familieleden die rond het sterfbed van een ouder elkaar verhalen uit hun leven vertellen en daar troost in vinden (zoals deze week). De troostende ander in Jezus’ leven was bijvoorbeeld de vrouw met een albasten vaasje dure balsem. Over haar zegt Hij: ‘Waar ook ter wereld deze Blijde Boodschap verkondigd zal worden, zal tevens ter herinnering aan haar verhaald worden wat zij gedaan heeft.’

Het kan ook de troostende Ander in de eigen, mystieke ervaring zijn. Zo krijgen we een glimp van Jezus ‘ eigen ervaring te horen als hij ziet waar het naartoe gaat in Jeruzalem. Johannes 12: ‘Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet Ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? (haal mij weg uit dit moeilijke, rampzalige uur) Maar daarom juist ben Ik tot aan dit uur gekomen.’: andere uitdrukking voor: ‘U bent op de juiste plaats aangekomen…’

Zalig de armen van geest want aan hen behoort het Rijk der hemelen

In wezen geven alle zaligsprekingen één soort mentaliteit aan die zich in verschillende facetten laat zien: het zijn de armen van geest die steeds weer opbotsen tegen de complexe werkelijkheid, de complexe en harde wetten van de wereld waarin zij leven. Armen van geest zijn voor Matteüs de am ha arets, het volk dat de Wet of Thora niet kent en dat daardoor uitgesloten. In een rabbijns geschrift lezen we namelijk: 'Het is verboden een mens die geen kennis van de Thora bezit, barmhartigheid te bewijzen.'

Maar ieder van ons – hoe wijs of verstandig ook – komt ooit op die ‘juiste plaats’ terecht waar hij of zij zich uitgesloten voelt door wetten. Matteüs gelooft dat we precies op die plaats van exclusie kunnen komen tot een echte verhouding tot God -- een andere, authentiekere verbondsmentaliteit dan bij de farizeeën, sadduceeën en Schriftgeleerden. 

De armen van geest, de gebrokenen van hart zijn de treurenden die botsen met de wetten van het onbegrijpelijke lijden en de dood. Het zijn de zachtmoedigen die botsen met de mediawetten, de communicatiewetten van deze wereld. De armen van geest zijn zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid en botsen met de soms kafkaiaanse complexiteit van soms ronduit onrechtvaardige wetten en structuren, met lobby's die ondoorzichtig en ontoegankelijk zijn. Het zijn de barmhartigen die botsen op de genadeloosheid van economische en soms kerkelijke wetten, op de wetten van de plaats waar we werken; het zijn de zuiveren van hart die botsen met de complexiteit van het bedrog; het zijn de vredebrengers die botsen op de eindeloze spiralen van geweld en de wet van de sterkste. Het gaat om hen die telkens ervaren dat zij in de mentaliteit van deze tijd aan de verkeerde kant staan, in de hoek zitten, hier niet passen, storen, treuren…

Matteüs plaatst de ramp-zalige ervaring helemaal vooraan in Jezus’ Wet en programma. Waarom?

Ik weet het niet maar misschien maken de zaligsprekingen het beleven van de radicale boodschap van de Bergrede mogelijk. Ze plaatsen de nieuwe, al te radicale opvatting van Jezus’ wetsinterpretatie in een juist perspectief, denk ik. Alleen die zaligsprekingen maken ze tot menselijke, niet louter bovenmenselijke en in die zin onmenselijjke richtlijnen. Wie kan niet alleen niet-doden, maar ook niet-doden-met-woorden? Wie pleegt nooit echtbreuk, geloftenbreuk, in gedachten? Wie brengt de Tora echt tot vervulling? De poging om de Wet op een nieuwe, radicale manier te beleven voert een mens onvermijdelijk naar een tekort, een tekort schieten. Wie kan dat? Het is juist in de rampzalige ervaring van dat tekort, dat iets zaligs mogelijk is, dat je op de juiste plaats bent terecht gekomen.
Voor mij hangt in mijn bureau in ‘t Spaans: ‘Als ze u al eens gezegd hebben dat ge een idealist zijt, een dromer, ne zot, een verdediger van onmogelijke zaken, een vriend van verloren zaken, enzoverder…weet dan dat ge in goed gezelschap zijt, het gezelschap van Jezus.’ Er schuilt misschien wel iets van populisme in de volksbeweging die Jezus in de evangelies verwekt: hij verzamelt mensen die zich ergens niet gehoord weten. Maar het is niet een populisme van splendid isolation maar van ootmoed, van arm-, warm- en barmhartigheid.