HOMILIE 24° ZONDAG VAN HET A-JAAR
17.09.2017
uitgesproken voor de Universitaire Parochie van Leuven
Matteüs 18, 21-35
In die tijd kwam Petrus naar Jezus toe en sprak: “Heer, als mijn broeder
tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?”
Jezus antwoordde hem: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe maar tot zeventig
maal zevenmaal. Daarom gelijkt het Rijk der hemelen op een koning die rekening
en verantwoording wilde vragen aan zijn dienaren.
Toen hij hiermee begon, bracht men iemand bij hem die tienduizend talenten
schuldig was. Daar hij niets had om te betalen, gaf de heer het bevel hem te
verkopen met vrouw en kinderen en al wat hij bezat om zo de schuld te
vereffenen. Maar de dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: “Heer, heb
geduld met mij en ik zal u alles betalen”. De heer kreeg medelijden met die
dienaar, liet hem gaan en schold hem de geleende som kwijt. Maar toen die
dienaar buiten kwam, trof hij daar een andere dienaar die hem honderd denariën
schuldig was; hij greep hem bij de keel en zei: “Betaal wat je schuldig bent”.
De andere dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte: “Heb geduld met mij en
ik zal u betalen”. Maar hij weigerde liet hem zelfs in de gevangenis zetten,
totdat hij zijn schuld betaald zou hebben.
Toen nu de overige dienaars zagen wat er gebeurd was, waren zij diep
verontwaardigd en gingen hun heer alles vertellen. Daarop liet de heer de
dienaar roepen en sprak: “Jij, lelijke knecht, heel die schuld heb ik je
kwijtgescholden, omdat je mij erom gesmeekt hebt. Had jij dan ook geen
medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik met jou medelijden heb
gehad?” En in toorn ontstoken, leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat
hij zijn hele schuld betaald zou hebben. Zo zal ook mijn hemelse Vader met
ieder van u handelen die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt.”
Beste vrienden en vriendinnen,
Honderd denariën, de schuld die niet
werd kwijtgescholden aan de tweede dienaar in de gelijkenis, vormen nog niet
het 500.000ste deel van tienduizend talenten, de gigantische schuld die door de
heer werd kwijtgescholden aan de eerste, later hardvochtige dienaar.
Ik heb twee vragen bij dit evangelie:
één: zijn wij niet zoals die eerste dienaar aan wie een gigantische schuld werd
vergeven? Twee: hoe komt het dat de heer die hardvochtige dienaar niet vergeeft
hoewel de gelijkenis wil illustreren dat wij zeventig maar zeven keer, dwz
ontelbaar keren, altijd dus, moeten schuld vergeven?
De eerste vraag: staat
elk van ons ten aanzien van het Leven ook niet gigantisch in de schuld? En kan
juist dit besef van die eigen schuld ons niet helpen om vrijer en meer
vergevend in het leven te staan? Ik mag leven, en vrij, ondanks een
onbetaalbare schuld, en juist deze wetenschap zal wrok en woede minder kans
geven in mijn leven.
Laat me dat illustreren in onze realiteit: wat zijn mijn tienduizend terug
te betalen maar feitelijk onbetaalbare talenten…
Ik sta in sociofinanciële schuld: ik mag leven en profiteren van deze staat
ondanks een staatsschuld van een paar tienduizend euro (meer dan 28.000 euro
vlg NVA) op mijn hoofd.
Ik sta in familiale schuld: de meesten onder ons staan in zware schuld bij
hun ouders die hen niet alleen gewild hebben maar die hen ook hebben groot
getrokken door tienduizend opmerkingen (3 per dag gedurende ongeveer tien jaar
= ongeveer tienduizend opmerkingen), pedagogische pogingen, slapeloze nachten,
3 maaltijden per dag etc….
Ik sta in lichamelijke schuld: ik mag
leven ondanks / dank zij tienduizend tot de zoveelste graad aantal cellen die
gecoördineerd van dag op dag werken en waarover ik geen enkele controle heb:
stel u voor dat ik de werking van mijn lever zou moeten coördineren, laat staan
die van mijn eigen hersenen…
Ik sta in genetische schuld: de talenten (en gebreken) die ik heb hebben hun
materiële basis ergens in die tienduizenden genen; al de-genen die hier
aanwezig zijn … hebben hun eigen erfelijk materiaal niet samengesteld laat
staan gemaakt.
Ik sta in mondiale schuld voorzover ik totaal onverdiend in een van de meest
comfortabele hoeken van de wereld ben geboren.
Ik draag een ecologische schuld dank zij de vijftigduizend kilometers die ik
rijd per jaar en waarmee ik ons land vervuil ondanks mijn aardgas; en dan heb
ik het niet over de vaststelling dat ik
al die kilometers rijd met geen of een minimum aan ongelukken. Alsof dat venkel
ligt aan mijn rijvaardigheid.
Vandaag ben ik net 33 jaar geleden
ingetreden bij de jezuïeten. Een goede
12.000 dagen (33 x 365 dagen) ben ik al jezuïet, en dat ondanks mijn
zwakte, ook dat mag een wonder heten… waarvoor ik heel dankbaar moet zijn en
ben.
Ik ben overste binnen een orde die een nieuw, groot huis heeft gekocht in het
centrum van Leuven waar onze communiteit hopelijk binnen een jaar of twee zal
wonen, min of meer comfortabel. U weet misschien wat zo’n stulp kost. Zo’n som
plaatst me in een oncomfortabele schuld voor zover al dat geld niet zal
aangewend worden voor andere, grotere, dringender noden in deze wereld.
En zo kunnen we nog een eindje
doorgaan.
En we leven allemaal zonder dat gewicht op ons, we leven – als individu,
gemeenschap, land - alsof die schuld ons is kwijtgescholden. Het gaat erover hoe je in het Rijk der hemelen, in die
visie op de realiteit, kijkt naar jezelf en de ander. In het Rijk der hemelen
wordt blijkbaar zo naar een individu gekeken. Niet om het te verpletteren onder
het gewicht van zijn ‘schuld’ ten aanzien van de schepping en de schepper, maar
om hem of haar er bewust van te maken.
En het enige wat gevraagd wordt, is dat
verwonderd te ontdekken en zich dat te herinneren.
Aan het einde van een overweging over
de zonden drukt Ignatius in de Geestelijke Oefeningen de ervaring die hij
beoogt bij de retraitant in zijn taal uit: ‘Een grote kreet van verbazing, met grote innigheid. Ik ga alle
schepselen na en zie hoe zij mij in leven
hebben gehouden: de
engelen, …, hoe zij mij hebben verdragen en beschermd en voor mij gebeden
hebben; de heiligen, hoe zij voor mij hebben gebeden en voorsprekers
voor mij zijn geweest; en de hemelen,
zon, maan, sterren en elementen, vruchten, vogels en vissen en alle dieren; en
de aarde, hoe zij niet openscheurde om
mij te verslinden in een nieuw hellevuur waardoor ik voor altijd pijn zou
lijden.’ Zijn we al eens tot dergelijke kreet van verbazing gekomen? Iets
voelen van de verpletterende ‘schuld’ waarin we staan en dan weten: ik mag echt
leven!
Wij leven allemaal dankzij de
kwijtschelding van een gigantische schuld. De bedoeling is helemaal niet om ons
daaronder te bedelven maar om van daaruit van harte vergevend met de medemens
om te gaan. De bedoeling is om als enige
vorm van schelden het kwijt-schelden van schulden te pratikeren. Maar daar
komen we niet aan toe. Of niet gemakkelijk. Wij handelen meestal niet alsof we
zelf een onbetaalbare schuld werden vrijgescholden. Ook de kerk niet, wanneer
ze – ondanks haar grote eigen schuld – soms hardvochtig is.
Zo lezen we in Jezus’ verhaal hoe de
dienaar een andere dienaar die hem veel minder verschuldigd is – 100 denariën
(100 daglonen), een vijfhonderste van de gigantische schuld van de eerste
dienaar – keihard aanpakt. Het gevolg is
dat de koning de hardvochtige dienaar uitlevert aan de beulen totdat hij
zijn hele schuld betaald zou hebben….
Dat brengt me naar mijn tweede vraag: hoe die toorn, kwaadheid van de heer verstaan,
terwijl het verhaal juist wil illustreren dat we zeventigmaal zeven keer moeten
vergeven? Welk godsbeeld krijgen we hier?
Moeilijke vraag waarvoor ik een groot
theoloog heb geconsulteerd, mijn medebroeder Jacques. De heer die de grote
schuld vergeeft kunnen we zien als God de gulle Schepper. Dan kunnen we
misschien de ‘kleine, arme dienaar’ die geen vergeving krijgt van de degene
wiens immens grotere schuld wél werd vergeven, zien als de verstoten, arme
Zoon, de Christus. In hetzelfde Matteüsevangelie klinkt bij het Laatste Oordeel
immers: ‘Al wat gij niet voor een van
deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan.’ Ik sta in de schuld tussen twee personen van
de drievuldige God: aan het begin staat de gulle Schepper, aan het einde de
Gekruisigde en Verrezene (die in zijn verschijningen aan de leerlingen die bij
Hem in de schuld staan want die hem lelijk in de steek gelaten hebben als
eerste woord heeft: ‘Vrede’ Een woord van vergeving en liefde.)
God de Schepper heeft zich in de
schepping machteloos gemaakt voor zover hij de mens vrij, echt vrij geschapen
heeft. Zonder die vrijheid zouden wij
nooit de echte, diepe vreugde en liefde kunnen proeven van de ander die ons in
alle vrijheid de liefde verklaart en zijn of haar liefde geeft. Bestaat er
iets mooiers dan dat? Maar met die vrijheid is er ook kans op liefdeloosheid.
Het mysterie van de menswording is tegelijk het mysterie van de vrijheid.
God kan geen vergeving scheppen zonder mensen!
De vrijheid van de mens maakt God ‘machteloos’…. en soms teleurgesteld, en
boos. Zijn toorn is machteloze verontwaardiging, machteloze woede. Zo vertelt
de gelijkenis.
Hoe dus vrijheid liefdevol beleven? Onze toetssteen, in het beleven van de
vrijheid – die prachtige gave van het christengeloof – is de hoeksteen die verstoten werd: de Christus. In een stuk uit de Romeinenbrief waar Paulus het heeft
over de relatief triviale vraag of we nu vegetarisch moeten eten of alles mogen
eten, of we bepaalde dagen meer in ere moeten houden of niet, zegt Paulus: gun
ieder zijn eigen overtuiging. En dan komen plots de ons allen bekende woorden,
die willen uitdrukken dat wat we ook kiezen het toebehoren aan Jezus Christus als dagelijkse toetssteen
in ons gebed moeten gebruiken – de tweede (niet gelezen) lezing van vandaag:
Niemand leeft voor zichzelf
Niemand sterft voor zichzelf
Wij leven en
sterven voor God onze Heer
(of wij nu leven
of sterven) Aan Hem behoren wij toe
En die Christus ontmoeten wij niet in
het minst in de arme, in de zieke, de stervende voor mij. Ik ben 33 jaar
religieus, niet zo’n grote bidder, wel soms letterlijk een lijkbidder. Ik vraag
wel eens: bidt u soms? (we vragen andere behoorlijk intieme vragen als: hoe
vaak heeft u stoelgang?) En toen kwamen
we bij mijn eigen bidden en bij de troostende uitspraak. ‘Maar dokter, heel uw werk is gebed’. Heel
ons werk kan ontmoeting met de arme, vergevende Christus worden, en dan zal ons
hart zachter worden. Het is u toegewenst.
Wek mijn zachtheid weer
Geef mij
terug de ogen van een kind
Dat ik zie wat is (mijn gigantische schuld)
En mij toevertrouw (– niemand leeft
voor zichzelf…aan Hem behoren wij toe)
En het licht niet haat (niet haat wat
tevoorschijn komt aan eigen ‘schuld’ en aan lijden van de ander)
Marc
Desmet s.j.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten