HOMILIE VOOR DE UNIVERSITAIRE PAROCHIE P OP 5 EN 6 NOVEMBER 2016
Marc Desmet sj
Lezingen: 2 Macc
7,1-2.9-14 en Lucas 20,27-38
Beste vrienden en
vriendinnen,
Deze week ontving
ik van iemand die me dierbaar is een
mail: “Op het kerkhof plaatste ik
bloemen bij papa’s graf, dat er sereen en mooi bij ligt. ‘t Geeft toch het
gevoel dat het leven van een mens niet zoveel betekent .... en dat maakt me wat
weemoedig en confronteert me met het feit dat al mijn draven en inzet
uiteindelijk niet zoveel teweeg brengt. Ik heb waarschijnlijk verkeerde kaarten
getrokken in mijn beroep, in mijn engagementen..... Ik heb het daar moeilijk
mee.”
In de palliatieve
zorg
noemen we dergelijke ervaring ‘spirituele
pijn’, existentiële pijn of bestaanspijn. Dergelijk pijn heeft te maken met
een ‘benauwenis’ die ons kan
overvallen wanneer we met afscheid, met de ‘uitersten’ van het leven
geconfronteerd worden. Het is de ervaring van een gebrek aan innerlijke ruimte,
ademruimte. Het kan ons ‘pakken’, benauwen wanneer vragen opkomen als: Wat betekent een mens eigenlijk nog als hij
of zij verdwenen is in de dood? En dat verdwijnen van de ander confronteert
met onze eigen relativiteit. Wat zal er
van mij overblijven? Hoe relevant zal ik geweest zijn? Zal ik gewoon
helemaal vergeten zijn? Meer nog: hoe relevant
is al mijn huidige activiteit en drukte, hoe belangrijk zijn de zaken, de
waarden waarvoor ik mij soms zo onverdroten inzet?
Zo ontstaat dus een benauwenis, een innerlijke kramp,
een spanningsveld. Op welke manier kan mijn/ons religieus geloof
daar een rol in spelen? Kan het helpen om innerlijke ruimte, innerlijke
ontspanning teweeg te brengen of vergroot het juist de spanning? Geloven is immers zelf iets wat een
spanningsveld teweegbrengt: het spanningsveld tussen geloven en weten.
Geloven dat God bestaat, dat er iets is, dat we kunnen verrijzen of geloven dat
er niets is, of dat alles stellig weten: dat God bestaat of dat er niets is.
Kunnen de twee vreemde, bij de haren getrokken
lezingen van vandaag ons helpen, in onze spirituele pijn maar ook om anderen te
helpen innerlijke ruimte te vinden? In zekere zin tonen de twee lezingen twee uitersten van dat spanningsveld van geloven
en weten : de Makkabeeën in de
eerste lezing zeggen: er is zeker leven
na de dood voor de rechtvaardigen, de juisten; de Sadduceeën in het evangelie zeggen: neen, er is geen leven na de dood, dat is een belachelijk idee. Beide
houdingen vertonen een spirituele kramp. Jezus
valt noch met de ene noch met de andere houding samen. Hij zit ergens
tussen die twee spanningspolen in met een bevrijdende houding. Laten we dat
even expliciteren.
Ik geloof wat de traditie (moeder) mij voorhoudt: ik ben zeker van de verrijzenis
In de eerste lezing laten de zeven broers zich
martelen en doden omdat ze niet willen varkensvlees eten, iets waartoe de
koning hen wil dwingen. Ze zijn onwaarschijnlijk
en onmenselijk zeker van hun gelijk en het ongelijk van de ander: ‘Voor u zal er geen verrijzenis zijn tot een
nieuw leven’. Ze zijn zeker van hun geloof in de verrijzenis – er is zeker
leven na de dood voor de rechtvaardigen. Ze hebben een houvast: de wet van de
voorvaderen: ‘We sterven liever dan de
wet van onze voorvaderen te overtreden.’ Ook de moeder speelt een grote rol. Er staat wat verderop dat ze
haar vrouwelijke gevoeligheid hardt met mannelijke moed, zeggend: “Hij zal jullie in zijn barmhartigheid de
levensadem teruggeven, omdat jullie omwille van zijn wet jezelf nu niet spaart.”
De zonen vallen samen met de tradities
en symbolen van hun religie, bijvoorbeeld geen varkensvlees eten.
Spontaan komt de vraag op: zou ik ooit voor iets
analoogs mijn leven geven? Gaat het daar werkelijk over religie, en zo ja, wat
is dan de zin van die religie? Of gaat het over identiteit: wie ben ik? In 2 Makkabeeën met name de strijd tussen
Griekse en joodse
godsdienst/levenswijze, levensregels. Hoeveel verschilt dit van de
zelfmoordterroristen die – zeker van hun gelijk en van het loon in het
hiernamaals – zich laten ontploffen?
Wat rustiger en dichter bij huis denk ik aan een
aantal jongeren die zich in deze
tijd religieus profileren vanuit een nood aan identiteit en daardoor veel
belang lijken te hechten aan specifieke symbolen, aan correct uitgevoerde
rituelen.
Je voelt de kramp. Jammer genoeg voelde ik dat
precies deze week ook bij mijn medebroeder de paus als er een ‘nooit’ komt mbt vrouwelijke priesters,
met verwijzing naar de wet van de voorvaderen, met name paus Johannes Paulus
II.
Ik weet het zeker: er is niets na de dood, er is geen verrijzenis
In het evangelie zijn de Sadduceeën zo zeker van de
onmogelijkheid van de verrijzenis – er
is geen leven na de dood - dat ze er de draak mee steken en de lachwekkende
consequenties ervan denken te moeten blootleggen. ‘Van welke van de zeven broers zal de vrouw de echtgenote zijn na de
verrijzenis?’ Ze klampen zich vast aan de rationele onmogelijkheid of
onwaarschijnlijkheid. Het lijken wel de Etienne Vermeerschen van Jezus’ tijd.
Ze menen dat ze dit onnozel en onmogelijk geloof aan de kaak moeten stellen en
doen dit met onverdroten ijver.
Er is niets na de dood want: 1) er kan geen
onderkomen bestaan van miljarden overleden mensen/zielen; 2) er bestaat geen
onsterfelijke ziel, het menselijke bewustzijn is gebonden aan hersenfuncties
die stoppen bij het overlijden; 3) het geloof in een voortbestaan is een
typisch staaltje van zelfoverschatting van de omhooggevallen aap die zichzelf
‘mens’ noemt.
Posities vanuit meer innerlijke ruimte
Makkabeeën en Sadduceeën. Beide standpunten benauwen:
beide zijn al te zelfzeker, maken wel indruk, maar spreken niet van geloof,
hoop en liefde. Dat noemen we spirituele pijn. Vaak wordt er geroepen bij deze
extreme standpunten: Criez fort, argument
faible, noteerde een jezuïet bij iets wat hij niet kon argumenteren. Er zit
geen ‘spel’ op. Het ‘spel’ van:
‘Misschien… ik hoop dat er wat is…, ik hoop vader terug te zien…’ Dat ‘spel’
maakt leven mogelijk.
In het spanningsveld tussen het krampachtig geloof
van ‘Ik houd mij volledig vast aan de traditie, aan de voorouders’ en het
krampachtig weten ‘Er is niets na de dood’
zijn een aantal tussenposities
mogelijk tussen weten en geloven:
Het agnosticisme bijvoorbeeld: ‘Je kan het gewoon niet weten of God of hiernamaals bestaan’. De
consequentie is meestal dat er praktisch van uitgegaan wordt dat er niets is
(ongeloof). Zo iemand houdt nog sterk vast aan datgene wat we met zekerheid
kunnen kennen/weten.
Een beetje anders is de veel verbreide houding: ‘Misschien is er iets.’ Deze visie benadrukt
ook dat je in dit soort kwesties geen zekerheid kunt krijgen maar concludeert
daaruit dat je alles open moet houden.
Nog anderen zeggen: ieder mens moet zijn eigen persoonlijk antwoord vinden, datgenen wat
bij hem of haar past. Niets of niemand kan een antwoord vinden voor een
ander. Niemand heeft de waarheid in pacht. Deze positie kiest voor de pool van
het ‘geloven’ en legt het criterium bij het individu. Misschien komt de positie van Jezus wel in die buurt, zij het
vanuit de joodse traditie. Het mooiste bewijs van die eigen interpretatie is wel dat er een andere godsdienst is uit
ontstaan: het christendom.
Jezus’ positie?
Jezus’ positie valt niet samen met die van de
Makkabeeën, ook al geloven ze allebei in de verrijzenis. Jezus voorspelt inderdaad
drie keer dat Hij zal lijden, gedood worden én drie dagen later zal verrijzen. Maar
de Makkabeeën gaan zelfverzekerd en zonder te twijfelen hun marteldood tegemoet.
Ze zijn bereid te sterven, liever dan de wetten van hun voorvaderen te
overtreden. Bij Jezus’ lijden en sterven daarentegen horen we gekende
uitdrukkingen als “Laat deze kelk aan mij voorbijgaan…” en “Waarom hebt Gij mij
verlaten?” Ze spreken van vrees en vertwijfeling. Twijfelen mogen overigens ook de leerlingen.
Denk aan Thomas, denk aan de twijfel in alle verschijningsverhalen.
Jezus ‘verdedigt’ de verrijzenis door de traditie op
eigen-zinnige manier te interpreteren.
Enerzijds
wijst hij erop dat er in het hiernamaals een andere logica bestaat dan in het
hiernumaals. Zij die ‘deel krijgen aan de andere wereld’ huwen niet
meer. Dit wordt tussen haakjes ook geïllustreerd door de ons zeer bekende huwelijksbelofteformule
‘Tot de dood ons scheidt’! U bent maar getrouwd tot aan de dood. Voor de
enen is dat een verlossende gedachte, voor de anderen een pijnlijke of zelfs
choquerende omdat hun band zo diep en hecht is dat ze over de dood heen lijkt
te reiken - misschien dat sommigen daarom nu samen & gelijktijdig willen
sterven. Maar de schok ‘Tot de dood ons scheidt’ herinnert aan het totaal
anders zijn van een ander leven.
Anderzijds
put Jezus zijn geloof in de verrijzenis uit een eigen interpretatie van de
Brandende Braamstruik: daar spreekt de heer tot Mozes: “Ik ben… - de God van uw vader, de God van Abraham, de
God van Isaak en de God van Jakob”. De God van Mozes’ traditie komt als
het ware in de ervaring van de brandende braamstruik tot leven. Een cruciaal
moment. Het is de eerste keer in het Exodusverhaal dat God ‘spreekt’ tot de
grote Mozes. De God die Mozes kende van horen zeggen, de God van de dode
letter, komt tot leven, ‘verrijst’. Misschien besluit Jezus daarom dat God het
daar heeft over levenden, niet over doden. Maar het is in elk geval een eigen
interpretatie van de wortel van zijn
jodengeloof. Mag iedere christen dat ook niet voor zover zijn interpretatie
van de traditie leven verwekt midden de dood, ontspanning midden de benauwenis
van de bestaanspijn?
Ik
besluit. De vragen rond onze eindigheid kunnen spirituele
pijn veroorzaken, ons benauwen. Een krampachtig geloof in de verrijzenis noch
een schreeuwerig weten dat er niets is, geven ons innerlijke ruimte. Jezus’ eigen-zinnige
houding daarentegen wel. Daarin is plaats voor twijfel én geloof.