zondag 16 december 2012

Boosheid hoort erbij!


HOMILIE DERDE ZONDAG VAN DE ADVENT VAN HET C-JAAR 16 DECEMBER 2012

De Boze Boodschap van Jezus Christus

Marc Desmet sj

Lucas 3,10-18
De mensen vroegen hem: ‘Wat moeten wij dan doen?’ Hij gaf hun ten antwoord: ‘Wie twee stel kleren heeft, moet delen met iemand die niets heeft, en wie te eten heeft, moet hetzelfde doen.’ Ook tollenaars kwamen zich laten dopen en zeiden: ‘Meester, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: ‘Vorder niet meer dan u is voorgeschreven.’ Ook soldaten stelden hem de vraag: ‘En wij, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: ‘Pers niemand geld af, ook niet onder valse voorwendsels, maar wees tevreden met uw soldij.’
     Het volk leefde in gespannen verwachting, en allen vroegen zich af of Johannes niet de messias was, maar Johannes gaf hun allen ten antwoord: ‘Ik doop u met water. Maar er komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer op te ruimen; het graan verzamelt Hij in zijn schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.’
     Zo en op vele andere manieren verkondigde hij met klem aan het volk de goede boodschap.

Twee zaken kenmerken het optreden van Johannes de Doper in deze passage, twee heel menselijke, niet zweverige zaken die spreken van menswording:

(1)  Zijn praktisch en evident antwoord op de vraag ‘Wat moeten wij doen?’

Aan ‘de mensen’ antwoordt hij: Wie teveel heeft, laat hij/zij delen…  ; aan tollenaars: niet meer vragen dan is vastgesteld ; aan soldaten: niet plunderen, tevreden zijn met uw soldij..  Heel evident, sober. Doen! En klaar! Johannes de Doper was geen charlatan of revolutionair, zoals er in die tijd van verwachting van protest tegen de bezetter en eindtijdelijke verwachting historisch gezien veel waren, zoals we kunnen lezen in een niet-christelijke bron zoals Josephus Flavius die Johannes de Doper de enige profeet vond die respect verdiende. Hij predikte gewoon een deugdzaam, joods leven en dat contrasteerde met allerlei ‘visionairs’ en bedrieglijke ‘wonderdoeners’ zoals bijvoorbeeld Teudas die beloofde het water van de Jordaan te splitsen.

Johannes’ deugdelijkheid doet de vraag in de tekst verschuiven van moraal (‘Wat moeten we doen?’) naar identiteit: Wie zijt gij Johannes de Doper: zijt gij de Messias, de verlosser? Krijgen we, anders gezegd, in Johannes de Doper een verlossend mensbeeld?  En dat is wonderlijk genoeg een heel actuele vraag. Onze cultuur zegt eigenlijk: voordat je de vraag kunt beantwoorden ‘Wat moet ik doen?’ wil ik weten: ‘Wie ben ik?’ Denk maar aan Paul Verhaeghe’s boek  ‘Identiteit’. Welk beeld houdt het evangelie voor van mens-wording, van de Mens?

(2)  Dat brengt naar een tweede kenmerk – en hier wil ik langer bij stilstaan - de verwijzing naar een verlosser die grote opruim zal houden, die het kaf, gescheiden van het koren, zal verbranden. In zekere zin een boos figuur. Iemand die zich kwaad maakt. Dat leidt me naar de vraag: wat is de plaats van kwaadheid en boosheid in de  figuur van Jezus van Nazaret in wiens gezindheid wij willen groeien?

Johannes de Doper die doopte met water, verwijst naar Jezus die’ doopt met vuur’: ‘een apocalyptisch beeld dat herinnert aan de dag van JHWH’ (studiebijbel) waar het kaf gescheiden van het koren zal verbrand worden, al verwijst het beeld bij Lucas naar het vuur van Pinksteren – want hij is ook de auteur van de Handelingen waar dit wordt beschreven.  Maar uit het beeld spreekt dus ook toorn. Kwaadheid. Vuur is immers dubbel: licht/warmte/enthousiasme maar ook hitte/verbranding/woede. Een vuur, een brand woedt immers, zoals we zeggen. Liefde woedt ook: There’s a love in me raging - Allegria! … (Cirque du soleil). Heilige woede, colère.

Bij die woede zou ik willen stilstaan. Woede, kwaadheid, toorn, verontwaardiging, verwijten, onbeleefdheid, overdreven radicaliteit, vrijmoedigheid, enz horen bij ons menszijn. Een heel paradigma dat niet dadelijk met mystiek, spiritualiteit, devotie wordt geassocieerd maar dat bij nalezen van de vier evangelies door de bril van toorn – wat ik gedaan heb – wel te associëren is met Jezus. Nochtans zingen we: ’Verschenen is de mildheid en de trouw van onze God’ - een van de mooiste kerstuitdrukkingen, vind ik: barmhartigheid. Maar toch geldt ook:  ‘Verschenen is de boosheid en de rouw van onze God’? We kunnen gerust spreken van de Boze Boodschap van Jezus Christus in de vier canonieke evangelie. Een beperkte bloemlezing, met de uiteindelijke bedoeling te bemoedigen:

De evangelies zitten vol verontwaardiging, discussie en debat… zeker de eerste helft van Johannes en zowat het hele Matteüsevangelie hangenvol conflict, maar ook bij Marcus en Lucas… toch volgens mij…

In het toornparadigma zit ook de radicaliteit van de Bergrede: als uw oog u ergert, ruk het uit… en zo kan men de hele bergrede bij Matteüs op de Zaligsprekingen na, lezen als een geladen, conflictueuze  tekst: Gij hebt gehoord dat… Maar Ik zeg u: het klinkt als een politiek strijdpamflet.

Verwijten over ongeloof (vaak aan zijn leerlingen) en kleingelovigheid, doorspekt van ongeduld en ergernis: ‘Ongelovig en tegendraads slag mensen, hoelang moet Ik nog bij u blijven en u verdragen?’

Hij demonstreert soms onbeleefdheid tegenover wie een vraag naar genezing stelt  ‘Mijn dochter, zegt de Kanaänese, is vreselijk bezeten.’ Maar Hij gaf haar niet eens antwoord. Of als zijn eigen moeder zegt: ‘Ze* zitten zonder wijn’, antwoordt Jezus weinig delicaat: ‘Wat* hebben ik en u daarmee van doen, Vrouwe? Mijn uur is nog niet gekomen.’ En verderop in datzelfde Johannesevangelie: Toen Jezus zag hoe Maria weeklaagde (over de gestorven Lazarus) en hoe ook de Joden die haar vergezelden weeklaagden, ontstak Hij in toorn* en wond zich op. [34] ‘Waar hebt u hem neergelegd?’

Tussendoor ‘bestraft’ Jezus demonen, vervloekt een vijgenboom, mest een tempel uit met de zweep.

Het wemelt van de Wee-spreuken aan het adres van ‘Schriftgeleerden, Farizeeën, schijnheiligen’, naast straffe uitsprakenals : ‘Hoeren en tollenaars gaan u voor in het koninkrijk der hemelen…’  Of: ‘Het is fraai, hoe u het gebod van God opzij zet om uw traditie overeind te houden.’ Hij toont zich tegenover hen overigens ook ‘boos’ in de zin van slim, een bolle-boos die de Schriftteksten handig aanwendt om hen in hun blootje te zetten.

Ook in zijn parabels komt woede vaak voor: bijvoorbeeld de koning die woedend is omdat de genodigden niet opdagen en die vervolgens woedend is als een van de later uitgenodigden geen feestkledij aanheeft.

Klare taal schenkt Hij ons: U bent op een dwaalspoor (tav de sadduceeën die de verrijzenis belachelijk maken via de vrouw die zeven keer huwde…).

Of denk aan zijn voorspellingen over rampspoed over Jeruzalem en vluchten naar de bergen. Waarschuwingen voor dwaalsporen en valse profeten. Of verkiest u vermaningen, dreigementen, molenstenen rond de nek, ‘Pas op voor de zuurdesem van de farizeeën, dat wil zeggen hun huichelarij!’

Het ontbreekt Jezus ook niet aan vrijmoedigheid: Johannes de Doper is gekomen, hij at geen brood en dronk geen wijn, en u zegt: “Hij is in de macht van een demon.” De Mensenzoon is gekomen, Hij at en dronk, en u zegt: “Kijk die veelvraat, die slemper, die vriend van tollenaars en zondaars.” ’t Is nooit goed dus… Of aan zijn leerlingen: Ge zoudt uw leven voor mij geven? Voor de haan kraait zult ge me drie keer  verraden hebben…)‘Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die Ik zal drinken?’

Een beetje later zal Hij hen verwijten dat ze niet eens een uurtje kunnen waken, zelfs in zijn moeilijkste uur,

Tot en met verwijt naar God: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten?

Het toornparadigma houdt zelfs niet op na zijn dood: ‘Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?’ (Lc 24) Bij Mc luidt het: Later verscheen Hij aan de elf … en Hij verweet hun hun gebrek aan geloof en hun verstoktheid van hart, omdat ze geen geloof geschonken hadden aan hen die Hem in leven gezien hadden.

Besluit

Excuseer voor deze boze bloemlezing en boodschap: enkel om ons te laten doordringen van de plaats voor boosheid in de menswording. En toch verbinden we Jezus ook heel sterk met barmhartigheid en mildheid. In dat vurig spanningsveld worden we geroepen Hem achterna te gaan.

Dat gigantisch spanningsveld zit eigenlijk in het hele Eerste Testament en zien we voorbeeldig samengebald, gesym-boliseerd in de Mensenzoon, Jezus Christus. Toorn van God (denk aan de vele beelden van de straffende God), toorn van de mens (denk aan de ‘verschrikkelijke dingen’ die in sommige psalmen staan en uit het hart van de mens komen); maar ook de steeds terugkerende barmhartigheid en liefde en trouw van God - getuige de eerste lezing uit Sefanja.

Wat is daar nu bemoedigend aan?

Wel, het hele woede&boosheid-paradigma hoort erbij. Als u dus dit weekend al of komende week daarin terecht komt (of al lang vertoeft), weet dan dat dit ook met de menswording, met de geboorte en barensweeën van de Mensenzoon en –dochter te maken heeft. Dat u dan in goed gezelschap vertoeft, het gezelschap van Jezus.

zondag 4 november 2012

Het vreemde boek Apokalyps: beeld van onze cultuur?


Schriftcommentaar bij Allerheiligen en Allerzielen

Op 4 november 2012 gaf ik op vraag van de gemeenschap De Brug in Lier een Schriftcommentaar bij een stukje van het laatste boek van het Nieuw Testament. Ik vertrok van een algemene beschouwing bij de ‘triptiek’ Halloween - Allerheiligen – Allerzielen.

Uit het boek Apokalyps: hoofdstuk 2 verzen,1 tot 7

[1] Toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer. [2] Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, vanuit God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid.

[3] Toen hoorde ik een luide stem, die vanaf de troon riep: ‘Dit is de tent van God bij de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. [4] Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer bestaan; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’

[5] En Hij die op de troon zetelt, zei: ‘Zie, Ik maak alles nieuw.’ Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf deze woorden op, ze zijn betrouwbaar en waar.’ [6] Toen zei Hij tegen mij: ‘Ze zijn vervuld! Ik ben de alfa en de omega, de oorsprong en het einde. Wie dorst heeft zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water dat leven geeft. [7] Wie overwint zal dit allemaal krijgen, en Ik zal zijn God zijn en hij mijn zoon.

Halloween, Allerheiligen, Allerzielen: drie manieren van omgaan met de dood

Allerheiligen en Allerzielen vormen als het ware een kerkelijke tweeëiige tweeling; de laatste jaren heeft hun niet kerkelijk broertje Halloween uit Noord-Amerika de Plas overgestoken. Halloween, Allerheiligen, Allerzielen: het is een soort drievuldige benadering van de dood, midden in het seizoen van het afsterven, de herfst. Drie manieren om met de dood om te gaan, om ermee te kunnen leven. Drie kinderen van het gezin ‘vanderdood’ die elk hun eigenheid hebben, die elk hun eigen weg gaan, de een niet kerkelijk de andere twee wel.
Halloween gaat er lachend mee om. Laten we er een grap van maken, iets karnavalesks, de dood bezweren met ironie, ja bijna cynisme. Laat ons een feestje bouwen, een party (een foute party zoals op ons palliatief-teambuildingsweekend!) waarop we ons als freaks verkleden. We amuseren ons als het ware dood (ja, soms helaas letterlijk zoals in Madrid). (Het is een manier van omgaan met de dood die past bij deze tijd, en waarop de kerkelijke tweeling misschien wel heimelijk wat jaloers is, want ze zijn zo ernstig.)
Allerheiligen gaat om met lijden en dood vanuit het perspectief van de zaligsprekingen, dat is dan ook de evangelielezing op die dag. Allerheiligen is  niet zozeer het feest van alle officiële heiligen zij het nog een Damiaan, maar veeleer van alle mensen als potentieel heilig en soms ook in stilte effectief heilig, als in staat om de ramp-zaligheid te beleven. Zalig de rampzaligen, de treurenden, de zachtmoedigen, de vervolgden om de gerechtigheid…
En dan is er zusje Allerzielen: na de ironie van Halloween en de zaligspreking van Allerheiligen, de herdenking van Allerzielen. Herdenking als bemoediging.

Dat is me vertrouwd. Op de palliatieve dienst waar ik werk organiseren wij vijf keer per jaar een bemoedigingsmoment. Dan worden families van bij ons overleden patiënten uitgenodigd om samen met een aantal mensen van ons team hun dierbaren te gedenken. Het gaat telkens om een 25-tal overledenen van de voorbije maanden. Er komen tot honderd personen naartoe. Wat doen we? Heel eenvoudige dingen. Over elke overledene wordt door iemand van het team een korte, bemoedigende tekst geschreven over hoe we de persoon in de tijd dat hij of zij bij ons was hebben ervaren. Telkens wordt bij het lezen van de tekst ook een kaarsje aangestoken, en volgt een korte stilte. Er wordt muziek gedraaid of gespeeld; iemand vertelt een zelf geschreven echt of fictief verhaal ; er wordt aan elke familie een roos uitgedeeld met daaraan gehecht de tekst over de overledene; de dokter mag, naar goede gewoonte, het laatste woordje voeren. En nadien is er koffie en taart, en ontmoeting. We doen het al bijna vijftien jaar. Het valt ons op hoe bemoedigend dit eenvoudig ritueel werkt. Ik vraag me altijd af: wie bemoedigt hier wie? Zijn wij, de zorgverleners, degenen die de familieleden bemoedigen of bemoedigen zij ons? Of is het de overledene die ons op een heel andere wijze vanuit zijn of haar verte bemoedigt? Het is merkwaardig dat je door iets samen te delen, ook al is dat een triestig gegeven, toch bemoediging kunt ondervinden. ‘Ik wist niet dat we met zovelen waren die in die periode iemand verloren hebben’, horen we dan vaak zeggen.

Samen de overledenen herdenken, dat is toch Allerzielen. Vanuit het bemoedigingsmoment van onze kleine dienst, zie ik Allerzielen - op het eerste zicht een ‘aller-zieligst’ gebeuren - als een groot bemoedigingsmoment van de bredere gemeenschap.

 Een actualiserende lezing van Apokalyps 21: een schrikbarende, een symbolisch-cryptische en een bemoedigende tekst

Bemoediging, dat is ook wat Apokalyps 21, de eerste lezing van Allerzielen, beoogt. Met name voor christenen in bange dagen, vervolgd in klein-Azië. Bemoedigend klinkt het stukje, dat net voor het slot van het boek Openbaring komt: ‘Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. Maar zoals we allicht weten staat Apokalyps in wat voorafgaat vol met schrikbarende beelden die bovendien erg symbolisch-cryptisch overkomen. Er wordt in code-taal over Christus gesproken. Ik ben helaas niet vertrouwd met de exegetische finesses van Apokalyps. Veeleer wil ik dan ook weergeven wat de drie kenmerken van de tekst - schrikbarend, cryptisch, bemoedigend - oproepen als ik die op de tekst van ons leven nu leg.

(1)   Een schrik-barende tekst: schrikbarende beelden

Schrik-barend is de Apokalypstekst soms: zo is er bijvoorbeeld de draak die het pasgeboren kind van de Maagd bedreigt. En zo zijn bepaalde beelden van de dood in onze maatschappij. Een gemedicaliseerde dood: de helft van alle overlijdens gaat tegenwoordig gepaard met een medische beslissing! Dood in het ziekenhuis, burcht van technologische ‘bewapening’ tegen de vijand ‘dood’ waar de zieke niet zelden sterft in een geur van therapeutische hardnekkigheid, en niet van heiligheid of waardigheid. Anderzijds zien we beelden van lijden en sterven in onderbemande en -bevrouwde rusthuizen, van dementerenden, beelden die mensen niet geruststellen, ook al worden de goede beelden al te weinig getoond. Bij jongere mensen beelden van ongelukken door de dodelijke cocktail van snelheid en alcohol of van zelfdoding en gezinsdrama’s. Beelden in documentaires en films over geassisteerde zelfdoding ofte euthanasie die je wel eens doen vragen: “Waar gaat dat…‘eindigen’?” De beelden van onze tijd zijn dus ook schrikbarend, zoals in het boek Apokalyps.

(2)   Een symbolisch-cryptische tekst: code-taal

Apokalyps is niet alleen schrik-barend, de tekst staat ook bol van hermetische visioenen en symbolen (‘het zevende zegel’). Onze tijd staat in zekere zin ook bol van visioenen en symbolen – is er ooit een tijd geweest met meer van dat, gezien alles wat bijvoorbeeld gebeurt op vlak van films en media… En hoe vreemd het ook lijkt, je kan, zoals in de tijd dat Apokalyps werd geschreven, publiek nauwelijks over Christus spreken, maar toch kan je bepaalde fenomenen, symbolen en visioenen lezen, ‘de-coderen’ met een eigenzinnige religieuze-christelijke bril en daar inzicht, bemoediging en troost uit putten.
Ik denk ondermeer toch dat in de palliatieve zorgbeweging en in de vernieuwde aandacht voor rouw meer ruimte is voor het ‘visioen’ en de beleving van de zaligsprekingen, ook al wordt in palliatieve zorg zelden of nooit Jezus Christus vernoemd.

Ook helpt het om fenomenen vanuit de diepe behoefte van de mens aan rituelen en religie – ver-binding – te bekijken. De mens is een ‘dier’ dat symbolen en rituele nodig heeft.  Er zijn ‘rituelen’ waar je ze niet verwacht: medische technologie bijvoorbeeld heeft een rituele betekenis. Een aantal chemotherapieën, veel infuzen en sondes, kunstmatige voedingen en stamcellen hebben (ook) een diep symbolische betekenis, want die ‘levenslijnen’ kanaliseren letterlijk onze angst voor eindigheid en lijden. Het helpt me om milder te kijken naar het fenomeen van therapeutische hardnekkigheid en technologische inzet.

Zelfs euthanasie kan je, merkwaardig genoeg, beschouwen als een postmodern ritueel in een tijd dat klassieke rituelen minder aanspreken. Het klinkt misschien pervers, maar zoals bij een ziekenzalving spreek je af: op die dag, op dat uur, met die mensen, door die persoon zal het gebeuren. Rituelen dienen om onze diepe emoties en angsten te kanaliseren en controleren, en om gemeenschap te creëren. Voor sommigen gebeurt dat in onze cultuur zelfs via het ritueel euthanasie. Het helpt me bevreemdende fenomenen te de-coderen, begrip te voelen.

(3)   Een bemoedigende tekst:

De Apokalypstekst klinkt tenslotte niet alleen schrikbarend en symbolisch-cryptisch maar soms ook expliciet bemoedigend.  De tekst spreekt van ‘God-met-ons’, ‘Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’, van: ‘Zie, ik maak alles nieuw’, van ‘En de dood zal niet meer zijn’.
God-met-ons, dat is voor mij palliatieve zorg. Maar dat is misschien ook wat ik lees in bepaalde films. God is opgedoken waar je hem nooit had verwacht: in Nazaret en Betlehem, in een stal. Dat verhaal van Jozef, Maria en het kind Jezus, God-met-ons zie je opduiken waar je ’t niet verwacht: bijvoorbeeld in ‘The Broken circle… breakdown’. Misschien zag u de film.
Hard, theatraal-overdreven die film, en toch hangt er een zweem van positiviteit, met veel geluid en instrumenten die nooit ver weg zijn, zoals in de Apokalyps. Je ziet een soort postmoderne Jozef en Maria – een koppel waar letterlijk en figuurlijk muziek in zit, en allerlei standjes, wonend aan de rand van de maatschappij. Ze krijgen een onverwacht, zelfs ongewenst maar liefdevol bejegend dochtertje dat uiteindelijk een vreselijke dood sterft aan een leukemie – waar we ook de grote medisch-technologische ‘rituelen’ zien. De mama ligt als een piëta in bed met haar dode dochtertje  – hart dat doorboord wordt zoals voorspeld door Simeon aan Maria. Het rouwproces trekt de beide ouders uiteen - hoe komt het overigens dat we in het evangelie nooit meer iets horen van Jozef? Het lijden lijkt in de film de liefde te ‘breken’ (The broken circle…breakdown), doordat men elkaar beschuldigt, wat de moeder zelfs tot suïcide drijft.
Is alles kommer en kwel? De film eindigt toch op een positieve-optimistische noot (letterlijk dan) wanneer de vader met zijn muzikale maten onder tranen vrolijke blue grass muziek speelt wanneer het beademingsapparaat van de jonge moeder wiens hersenen door de suïcidepoging al te zeer beschadigd zijn, wordt stilgezet. De film is doorspekt met de nu zo populaire tattoos op het lichaam van de vrouw: ook ‘schrikbarende’ beelden met op het einde toch een ‘blijde boodschap’ zelfs midden de suïcide: ‘Maria’ heeft de nieuwe namen voor haarzelf en haar man op haar lichaam getatoeëerd: Monroe & Alabama: het doet me denken aan Apokalyps: ‘Ik zal hem een wit steentje geven en op dat steentje staat een nieuwe naam geschreven, die niemand kent’, een ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde’ ‘zie ik maak alles nieuw’… Uitdrukkingen van de onverwoestbare neiging tot geloof, hoop en liefde in de mens, over de grens van de dood heen. Het ‘kleine meisje hoop’ tussen de grote zussen geloof en liefde (zoals Charles Péguy het uitdrukt), letterlijk en figuurlijk in deze film.
En als u het een beetje overdreven vindt om die film met het evangelie te verbinden: lees dan het evangelie van Allerzielen waarin Jezus stervend als een foute mens op het kruis een luide kreet geeft… en de Geest. En ‘Toen scheurde het voorhangsel van de tempel van boven tot onder in tweeën’: dwz God ontsnapt als het ware uit het heiligdom van de tempel, uit het instituut, voorgoed. God is van iedereen, ook van deze ‘goddeloze’ wereld en daar is Hij/Zij met ons voor wie het waagt te lezen en te decoderen. En dat is fundamenteel bemoedigend.

zondag 28 oktober 2012

Jezus 'kwam, zag en overwon'


Homilie 30° zondag van het B-jaar, 28 oktober 2012

door Marc Desmet sj, Begijnhofkerk - Universitaire Parochie Leuven

Marcus 10,46-52

[46] Ze kwamen in Jericho*. Toen Hij uit Jericho wegging met zijn leerlingen en heel wat mensen, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een blinde bedelaar, langs de weg. [47] Toen hij hoorde dat het Jezus van Nazaret was, begon hij te schreeuwen en te roepen: ‘Zoon van David*, Jezus, heb medelijden met mij.’ [48] Velen snauwden hem toe dat hij zijn mond moest houden. Maar hij schreeuwde nog harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij.’ [49] Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem.’ Ze riepen de blinde : ‘Houd moed, sta op, Hij roept u.’ [50] Hij wierp zijn jas weg, sprong overeind en ging naar Jezus. [51] Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’ De blinde zei Hem: ‘Rabboeni*, dat ik weer kan zien.’ [52] ‘Ga,’ zei Jezus, ‘uw vertrouwen is uw redding.’ Meteen kon hij weer zien, en hij volgde Hem op zijn weg. (KBS 1995)

Jericho

We zijn vandaag in en rond Jericho vanwaar Jezus rechtstreeks naar Jeruzalem zal klimmen. En aan de uitgang van de stad zal Jezus een blinde ontmoeten, midden een grote menigte. Maar zover zijn we nog niet.
Jericho roept een en ander op in ons bijbels geheugen. Dat is bij Lucas de stad waar Jezus een zekere Zacheüs zal ontmoeten, ook al tussen een grote menigte. Stad van barmhartigheid dus waar iemand ook naar op weg was vanuit Jeruzalem toen hij overvallen werd en gelukkig gered werd door een barmhartige Samaritaan. Stad, veroverd door Jozua; Joshua fought the battle of Jericho Hij liet de muren instorten –– nadat zijn leger gedurende zes dagen dagelijks één keer op liturgische wijze rond de stad waren getrokken, en op de zevende dag zeven keer rond de stad een liturgische processie hadden gehouden waarna op de ramshoorns werd geblazen en vervolgens het volk uit alle macht moest schreeuwen….  and the walls came tumbling down.  (Jozua 6-7) Stad van selectieve barmhartigheid waar enkel de hoer Rachab met haar familie in leven bleef omdat zij de mannen had verborgen die Jozua had uitgezonden om Jericho te verkennen.

Jericho. Marcus vermeldt niets over wat in de stad eventueel gebeurde, enkel dat Jezus Jericho ingaat en terug uitgaat, niets over wat Hij er doet maar blijkbaar toch iets want zijn passage blijft niet zonder effect: bij het uitgaan is Jezus namelijk niet alleen meer vergezeld van zijn leerlingen maar ook van een flinke menigte. Jezus heeft – zoals Jozua - Jericho blijkbaar ook ‘veroverd’.

Nu trekt Hij naar Jeruzalem met deze grote menigte en daar zal een grote menigte hem ontvangen als een koning, en zijn mantels uitspreiden voor hem, voor Hem gaan ze als het ware uit de kleren. Jezus zal Jeruzalem veroveren. Hij kwam, hij zag, hij overwon. Maar wat zag hij? En wat overwon hij? En hier precies plaatst Marcus een blinde.

De blinde(n): symbool voor de volgelingen

De blinde komt op een symbolisch moment, een scharnierpunt, kantelmoment: net nadat Jezus zijn drie lijdensvoorspellingen heeft uitgesproken – zoals we hoorden in de evangelielezingen van de voorbije weken - en Jeruzalem zal intrekken, zijn lijden tegemoet (vanaf hoofdstuk 11) en dus nadat de leerlingen door hun reacties telkenmale bewezen hebben hoe blind ze wel zijn voor de eigenlijke Spirit van Jezus. Meer nog, de drie lijdensvoorspellingen zijn geprangd tussen twee genezingen van blinden: ze worden immers net voorafgegaan door de genezing van een blinde te Betsaïda (in het noorden van Palestina, op de grens tussen Galilea en heidenland), en gevolgd door de genezing van een blinde te Jericho, in de Jordaanvlakte in het zuiderse Judea. De eerste blinde wordt genezen in twee tijden - eerst ziet hij de mensen nog maar als bomen - en door Jezus naar huis gestuurd. De tweede blinde wordt in één tijd genezen en sluit zich bij Jezus aan op Zijn tocht.
De symboliek lijkt duidelijk: de volgelingen zijn eigenlijk blinden die genezen moeten worden van hun blindheid. En dat geldt ook voor ons, volgelingen in deze tijd, voor wie het verhaal geschreven is.

Van schreeuw om medelijden naar vraag om te zien
De blinde krijgt een naam: Bar-timeus, zoon van Timeus. Midden de veelheid van personen, midden de massa. Hij vraagt medelijden, barmhartigheid. De zoon van Timeus roept tot de zoon van David. Velen snauwen hem toe te zwijgen, waarmee weer het bewijs is geleverd dat de volgelingen blind zijn. De blinde zit aan de rand van de weg; letterlijk in de marge, een marginaal. Een blinde bedelaar: veroordeeld om te vragen, om afhankelijk te zijn, niet autonoom, niet onafhankelijk. Jezus trekt zich die machteloze mens aan – gaat Hij niet zelf machteloos worden, solidair (mede-lijdend) in de machteloosheid, en is dat niet wat we niet kunnen/willen zien? ‘Heb medelijden’, het is een onbepaalde vraag. Als je in wanhoop bent, dan kan je alleen schreeuwen: ‘Waar zit ge? Doe verdomme iets… Kijk toch naar mij…Help mij…’ Het verrassende kan zijn dat je juist in die schreeuw al iets ontdekt van troost die je weer in beweging zet… Jezus staat letterlijk stil, staat er, en roept hem. En dat creëert een elan: de blinde werpt zijn mantel af (een van zijn weinige bezittingen), veert recht en komt naar Jezus: er ontstaat een elan, hoop, veerkracht. Dan kan je weer voort. ‘Wat wilt ge dat ik voor u doe?’ vraagt Jezus. De onbepaalde schreeuw, de klacht die tot een elan leidt wordt verfijnd tot een vraag. Dat betekent dat de menselijke vrijheid, auto-nomie ernstig wordt genomen. Wat wilt gij? ‘Dat ik kan zien…’

Verwoordt Marcus via de blinde niet de hoop dat de andere volgelingen ook die vraag zouden stellen: dat ze mogen zien…? Want zien ze wel waarover het gaat? Wat verlossing is? Wie God is (volgens Jezus van Nazaret)? Maar daarin klinkt ook: wat is ‘zien’?

Hoe moeilijk is het te zien…
Vrienden, vriendinnen, hoe moeilijk is het om te zien, om echt te zien. Zo moeilijk als het doen instorten van stadsmuren door te zingen. Zo moeilijk als de liefde zelf. Iris Murdoch schreef ooit: ‘In de meest elementaire zin is liefde de ontdekking van de realiteit, het uiterst moeilijk besef dat iets (iemand) anders dan onszelf echt is.’ (I. Murdoch, Sublime, p.51)

Zien waartoe: gelukkig worden of bewust worden?
Voor welke realiteit wil Jezus volgens het Marcusevangelie onze ogen openen? Voor het geluk? Je kunt niet zomaar zeggen dat Jezus gekomen is om ons gelukkig te maken. Het evangelie spreekt over geluk of zaligheid meestal in paradoxale bewoordingen: Zalig de bedroefden, de ramp-zaligen… De blinde vraagt dan ook niet direct: ‘Maak mij gelukkig, geef mij een goed gevoel…’ - al willen we dat natuurlijk. De blinde bedelaar vraagt om te mogen zien, met een ander moderner woord misschien: om aandachtiger – meer mindful - te leven, of nog: om bewuster te worden van…wat?

Weet de blinde wel wat hij vraagt? De blinde krijgt het zicht … om wat te doen? Om Jezus te volgen, staat er… en wat gaat de blinde dan te zien krijgen in Jeruzalem? De kruisiging van zijn redder! Om kort door de bocht van Jericho naar Jeruzalem te gaan: de ex-blinde zal zien dat God toch niet de machtige is voor wie we Hem hielden. Dat het eerder Degene is die onze machteloosheid deelt. De machteloosheid van de werknemers van Ford Genk, van de werknemers van het fort Vaticaan. Maar niet minder de machteloosheid van onze intieme relaties.

Eckhart Tolle schrijft over dit laatste iets opmerkelijks: “Zoals je misschien hebt opgemerkt, zijn relaties er niet om je gelukkig of vervuld te maken. Als je het doel van verlossing door een relatie blijft nastreven, zul je keer op keer teleurgesteld worden. Maar als je aanvaardt dat de relatie er is om je in plaats van gelukkig bewust te maken (bijvoorbeeld van je eigen weerstand tegen de liefde), dan schenkt de relatie je de verlossing wel en dan stem je je af op het hogere bewustzijn  dat in deze wereld geboren wil worden.” (De kracht van het nu, p.137) Dat hoger bewustzijn noem ik de Geest van Christus. Waar spreekt die van? Van Jezus die kwam, zag en overwon.

Jezus ‘kwam, zag en overwon’

In het Jezusverhaal kwam God helemaal in de wereld, Hij zag de realiteit van de blinde bedelaar (in elk van ons) en de onmenselijkheid van grote systemen en instituten, Hij overwon het Godsbeeld van Iemand die onze problemen en ons lijden machtig vanuit den hoge zou oplossen en opende de ogen voor een God die ons lijden deelt. Samen lijden is helemaal anders dan alleen. “Leer hen verstaan het dodelijk geheim dat liefde lijden is, dat geven – ook aandacht geven – leven doet.” (H. Oosterhuis) Dat is de echte syn-ode: ja, wij zijn samen onderweg.

Kunnen we dat zien, en zien dat het goed is?

zondag 23 september 2012

Jezus' religiekritiek als bron van de kerk: onbegrijpelijk?


Homilie 25° zondag van het B-jaar, 23 september 2012

Begijnhofkerk - Universitaire Parochie Leuven

Marcus 9,30-37

[30] Ze gingen daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, [31] want Hij was bezig met onderricht aan zijn leerlingen. Hij zei tegen hen: ‘De Mensenzoon wordt uitgeleverd en valt in de handen van mensen. Ze zullen Hem doden, en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.’ [32] Ze begrepen* dat woord niet, maar ze durfden Hem er ook niets over te vragen. [33] Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis vroeg Hij hun: ‘Waar hadden jullie het onderweg toch over?’ [34] Maar ze zwegen, want ze hadden onderweg ruzie gehad over de vraag wie de grootste was. [35] Hij ging zitten, riep de twaalf en zei hun: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen.’ [36] Hij haalde er een kind bij, zette het in hun midden, sloeg er zijn armen omheen en zei tegen hen: [37] ‘Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.’

Onbegrip

In de lezing van vandaag staat onbegrip centraal. Ook in wat net voorafgaat.‘O ongelovig geslacht, hoe lang moet Ik nog bij u zijn, hoe lang u nog verdragen?’, heeft Jezus uitgeroepen. Het is vandaar dat hij zich wil terugtrekken met zijn leerlingen voor privé-onderricht: als het ware op bezinning, teambuilding, vorming? Op hun eentje ‘want Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam.’ Ze zijn in Galilea, staat er nadrukkelijk, maar Hij zal het hebben over Jeruzalem: het perspectief dat Hij reeds bespeurt. ‘De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.’ De leerlingen begrijpen die woorden niet – er is on-begrip – maar ze durven er niet op ingaan. Wat ze blijkbaar wel doen, is onder elkaar discuteren over wie de grootste was. Ze begrijpen er niets van.

Over dat onbegrip zou ik het willen hebben. Enerzijds heb ik begrip voor het onbegrip van zowel Jezus als de leerlingen omdat onbegrip bij lijden hoort; anderzijds mogen we toch niet vergeten dat Jezus’ kritiek op de leerlingen iets essentieels zegt over de ontstaans- en bestaansreden van onze kerk.

Begrip voor het onbegrip

We kunnen kijken naar het onbegrip van de leerlingen als naar een oproep om het lijden erbij te nemen, als een verhaal dat de afstand tussen de Meester en de leerling moet illustreren. Maar misschien is het verhaal van dit onbegrip gewoon de beschrijving van de realiteit, van iets wat hoe dan ook – zelfs met de ‘besten’ – gebeurt als het lijden ook goede mensen treft, als het leven zijn consequenties toont. Het verhaal van het onbegrip als van iets wat onvermijdelijk is, eigen aan de lijdenservaring.

Het lijden van een mens is altijd ergens een vorm van een verlies. Het verlies van een bepaald perspectief, bijvoorbeeld het perspectief van een lang en gezond leven voor bepaalde mensen, het verlies van een lichaamsdeel, van het geheugen, van een geliefde, van werk. Voor Jezus allicht: het verlies van een bepaald idee over wat Hij kon bereiken met zijn verkondiging. Jezus is niet op de wereld gekomen met het idee dat Hij in Jeruzalem aan het kruis zou sterven. Hij is allicht ook helemaal niet begonnen aan zijn prediking met het idee dat het zo zou eindigen. Stilaan is Hem toch iets duidelijk geworden: het zou botsen met het religieus establishment, het zou botsen tussen twee erg verschillende godsbeelden. Stilaan zag hij dat de weg van de lijdende dienaar, Hem bekend uit het boek Jesaja, de zijne zou worden. Dat inzicht moet Hem in een diepe eenzaamheid geplaatst hebben. Hij lijdt dus reeds op het moment van de lijdensvoorspelling. Dat is wat lijden in eerste instantie is: verlies-van waardoor een eenzaamheid ontstaat. De eenzaamheid van: mijn lijden is eigenlijk onvergelijkelijk; niemand beseft hoe diep dit voor mij gaat.

In feite doet elke mens allicht op een meestal verborgen manier deze ervaring van een onvergelijkelijk lijden, dat eigen is aan het verloop van het leven of aan het zijn wie ik feitelijk ben en niet zoals ik zou willen. Bestaat echte religie, kerk, er immers niet in stilaan ertoe te komen ons eigen lijden-beleefd-als-zonder-de-ander te gaan beleven als lijden-met; dat wij daarin verbonden zijn?

Dat is een hele weg, en de idee van een lijden-zonder-de ander dat evolueert naar lijden-met is zelfs een onfatsoenlijke, niet accepteerbare gedachte op een bepaald punt van ons lijden en onze eenzaamheid. Die weg loopt daarbij vaak, om niet te zeggen altijd, langs een lijden tegen de ander in, tegen zijn onbegrip in. In zekere zin is het toch waar dat de ander mij niet kan begrijpen in mijn lijden. Dat is normaal. Maar we hebben de neiging dat onvermogen te ervaren als een gebrek aan welwillendheid tegenover ons – ‘Ze trekken er zich niets van aan; het kan hen niets schelen’. We ervaren dat onbegrip overigens niet alleen tegenover de mens, maar ook tegenover God: ‘Het kan Hem niets schelen’ - ‘Waarom hebt Gij Mij verlaten?

Als ik vanuit deze inzichten terugblik op dit evangelie, lees ik dan tussen de evangelieregels: Ik heb hen gesproken over mijn lijden, over mijn ‘perspectief’, en wat doen ze? Ze discussiëren over wie ‘de eerste van de klas’ is. Let op de lichaamstaal van Jezus die als het ware zijn irritatie uitdrukt: ze kwamen in Kafarnaüm, en eenmaal thuis ondervroeg Hij hen: ‘Waar hebt gij onderweg over getwist?’ Toen zette Hij zich neer - zo van: Awel merci… -, riep de twaalf bij zich - kom ‘ns hier… - en zei: Wel, wie de grootste wil zijn, moet de laatste worden en de knecht van iedereen. Hij overdrijft als het ware om z’n punt duidelijk te maken. Hij nam een kind en zette het in hun midden. Hij omarmde het en sprak tot hen. Jezus moet zich eenzaam gevoeld hebben, maar tegelijk: hoe zouden die leerlingen dat inderdaad hebben kunnen begrijpen, op dat moment? Toch wordt hier iets heel essentieels gezegd over de kerk.

Jezus’ religiekritiek als bron van de kerk

De evangelies zijn altijd ook echo’s over de eerste kerk, en blijkbaar ging het toen ook al over ‘Wie de grootste was’, wie de macht had, wie de baas was,… Het lijkt soms alsof de Kerk die in Jezus Christus’ naam gesticht werd, helemaal vergeet wat de wortel is van haar ontstaan, namelijk een kritiek: Jezus van Nazaret die vanuit een diepe ervaring van wie God voor mensen wil zijn, mensen vrijmaakt en tekeer gaat tegen een religieus systeem dat – misschien met de beste intenties - mensen klein houdt, uitsluit, in naam van de goddelijke Wet en afgeleide wetjes. Dat was zo met de farizeeërs, dat is zo in de huidige kerk wiens houding bijvoorbeeld ten aanzien van de rol van vrouwen niet met de kern te maken heeft maar met macht en controle houden. Maar dat speelt evenzeer in de schaalvergroting in katholieke instellingen als onze universiteit met haar dynamiek van ‘groot, groter, grootst’ waarbij de kern – onderwijs, onderwijs en service - niet meer centraal lijkt te staan… En gelijkaardige dingen gebeuren in ziekenhuizen. Dat het blijkbaar zo van in den beginne liep, dat mag een troost zijn, maar dat neemt niet weg dat in de kiem van de beweging van Jezus Christus een kritiek op macht zit, op nummer 1 zijn, op het instituut.

In welke richting moest het dan volgens Jezus? Want het is natuurlijk gemakkelijk om kritiek uit te oefenen; Jezus heeft nooit een kerkgemeenschap moeten leiden, hoogstens een zootje ongeregeld van apostelen en een aantal vrouwen. Toch kunnen we het perspectief van de nieuwe religie of spiritualiteit uitdrukken met woorden verderop uit het Marcus evangelie en wel in Jeruzalem waarop Jezus vandaag zelf alludeert: Het perspectief dat na zijn dood ontstaat is dat van het gescheurde voorhangsel. “Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel van boven tot onder in tweeën.” (Mc 15,37-38). Een krachtig beeld. God ontsnapt, breekt als het ware uit de tempel, het instituut, en is van iedereen en niet alleen van een instituut. De tempel en het allerheiligste worden niet meer voorbehouden voor het instituut. In die richting ligt de nieuwe spiritualiteit, en Jezus heeft die zelf gewezen. Johannes verwoordt iets analoogs in de dialoog met de Samaritaanse: “Er komt een uur dat gij noch op die berg (in Samaria) noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden… - noch in Rome of Mekka, voor alle duidelijkheid - Er zal een uur komen dat de ware aanbidders die Vader zullen aanbidden in geest en waarheid.” (Johannes 4)

Gemakkelijk? Ja en neen. Het is in zekere zin gemakkelijk te bekritiseren en vaag aan te geven hoe het dan wel moet; maar het kan je wel je kop kosten. Dat is gebeurd met Jezus…. “Maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan…” Een van de betekenissen van die zin is, me dunkt, dat er telkens weer mensen opstaan die die kritiek overnemen in de loop van de geschiedenis, en die zo kerk-geschiedenis schrijven. Voor mij, op de muur boven mijn bureau, hangt een Spaanse affiche. Vertaald luidt ze: ‘Als ze u gezegd hebben dat ge een idealist zijn, een dromer, een gek, een verdediger van onmogelijke zaken, een vriend van verloren zaken, enzoverder… weet dan dat ge in goed gezelschap zijt. Leer het gezelschap van Jezus kennen. We hebben veel gemeen.’ Welkom.

Jezus zegt niet precies hoe het moet maar wel wat de mentaliteit is die moet heersen, de gezindheid. En dat is niet die van dolorisme. Jezus zegt dat hij zal lijden, maar toch ontwikkelt hij bij wijze van spreken geen mystiek van het lijden maar van de dienst: “Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.” En ook die dienst moet telkens weer onder kritiek staan. Wat betekent dienaar zijn? Dienaar zijn staat niet noodzakelijk gelijk met gedienstig of eindeloze flexibiliteit; eerder met gratuiteit, met de bescheidenheid en de onderscheiding om enkel bij te dragen waar de ander of het geheel voordeel bij heeft.. Daarbij schuift Jezus de figuur van het kind naar voor. Dat kind, die kleine mens, roept op, ondermeer: kleinschaligheid midden de schaalvergroting, ‘tweede naïviteit’ midden de berekening en het cynisme, bescheiden taal (‘small talk’?) te midden van de grootspraak. Het kind roept voor mij ook het beeld op van de echt grote professor, namelijk: iemand die gekomen is tot een ‘simplicité devenue’ na een hele complexiteit doorworsteld te hebben: hij of zij legt moeilijke dingen op een eenvoudige, niet simplistische maar juist aanvoelende manier uit, zodanig dat je jezelf als luisteraar verstandig vindt en dat er perspectieven opengaan. Ik wou dat ik het kon.

Toch nog een poging tot een eenvoudige take home message: We moeten begrip hebben voor het onbegrip ten aanzien van Jezus’ boodschap die immers ook lijden inhoudt, maar we moeten ook beseffen dat zijn kritiek op macht en instituut aan de wortel ligt van de kerk. Amen.

zondag 5 augustus 2012

Hoe ik naar Ignatius kijk...

Op de feestdag van de H. Ignatius van Loyola, 31 juli, hield ik volgende inleiding en homilie. Voor wie wat meer tijd wil nemen om Ignatius en zijn spirituele zonen en dochters te leren kennen...

INLEIDING H. IGNATIUS VAN LOYOLA

De tak lijkt niet op het zaadje: de jezuïet-psyhoqanalyticus Meissner lijnt drie periodes af in het leven van Ignatius, telkens een twintigtal jaren, telkens ongeveer een derde van zijn leven - à la Hegel.
These: kinderjaren; moeder vroeg verloren; eerste jaren genurst door de vrouw van de smid, in een heel eenvoudig ruw midden zonder privacy; later door de mooie, verfijnde schoonzus Magdalena de Araoz die hem ook zal verzorgen na de kanonskogel in Pamplona waardoor hij door de knieën ging als militair-diplomaat. WERELD van pundonor (wereldse eer: land en vrouwen veroveren)

Antithese: pelgrimsjaren – bekering – letterlijk en figuurlijk afstand nemen van zijn wereld – REBEL – ascese, trial and error, - alles volledig laten afhangen van de voorzienigheid, zwerven van Azpeitia naar Manresa, naar Jeruzalem, Parijs, Venetië.., terug op de schoolbanken, naïviteit, ondervragingen door de inquisitie, eerste vriendengroep, later een meer definitieve vriendengroep die uiteindelijk onderscheidt bij elkaar te blijven ten dienste van de Kerk en onder de leiding van een van hen – ONTWIKKELING GEESTELIJKE OEFENINGEN (methode waarvan notities in klein boekje)

Synthese tussen enerzijds opleiding tot diplomaat-militair in adellijk, wereldlijk milieu en anderzijds een persoonlijke bekering tot zwerversbestaan in armoede: Ignatius wordt administrator van een nieuwe vorm van religieus leven waar alles moest voor uitgevonden worden – geen voorafgaande regels, richtlijnen, precedenten.. enkel zijn eigen wijsheid. WERELD + PELGRIM LEIDT TOT RELIGIEUZE ORDE IN DE WERELD / CONSTITUTIES – de jezuïeten zijn geen kloosterorde, ze zijn bedoeld om in huizen te leven van waaruit ze de wereld invliegen, zonder vaste gebedstijden, met mobiliteit ipv stabiliteit. Het gaat erom God te zoeken en vinden in alle dingen, tot in het meest wereldse.

De tak lijkt niet op het zaadje

Was het echt dezelfde man : de edelman die zwerver-pelgrim wordt en zich tenslotte quasi opsluit in Rome om een religieuze orde op te richten en te leiden? Het zaadje zou leiden tot een enorme boom, een boom van communiteiten en colleges. Een nadere analyse zou tonen hoe het wel degelijk dezelfde man is en hoe de spanningen tussen de twee werelden waaruit hij komt ook in de derde periode van zijn leven aanwezig zijn zonder helemaal tot rust te komen. Toch is er die ‘nieuwe schepping’ die verbazing wekt en waar we in de eerste plaats dankbaar voor zijn, want die maakt dat we vandaag hier zijn op deze wijze, met een spiritualiteit om in spanningsvelden te leven. Zoals in Efeziërs 3: ‘Aan Hem die door de kracht welke in ons werkt bij machte is oneindig meer te volbrengen dan al wat wij kunnen vragen of bevroeden…’: de tak lijkt niet op het zaadje Die vaststelling verwekt ontzag voor wat God kan doen, zijn ‘goddelijke majesteit’ in zachtheid. Wek ook onze zachtheid weer.



HOMILIE H. IGNATIUS

Matteüs 16, 13-21

[13] Jezus kwam in de streek van Caesarea van Filippus* en vroeg zijn leerlingen: ‘Wie is de Mensenzoon volgens de mensen?’ [14] Ze zeiden: ‘Volgens sommigen Johannes de Doper, volgens anderen Elia, volgens weer anderen Jeremia of een van de profeten.’ [15] Hij zei hun: ‘En jullie, wie ben Ik volgens jullie?’ [16] Simon Petrus antwoordde hem: ‘U bent de Messias*, de Zoon van de levende God.’ [17] Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Gelukkig ben jij, Simon Barjona; niet vlees en bloed hebben jou dat onthuld, maar mijn Vader in de hemel. [18] Ik zeg jou: jij bent Petrus*; op die steenrots zal Ik mijn kerk* bouwen*, en de poorten van het dodenrijk zullen haar er niet onder krijgen. [19] Ik zal je de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen, en wat je op aarde bindt zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ [20] Toen verbood Hij de leerlingen om iemand te zeggen dat Hij de Messias was.
[21] Vanaf toen begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel moest lijden van de oudsten*, hogepriesters en schriftgeleerden, dat Hij ter dood gebracht zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt.

Wie is volgens de mensen Ignatius? Wie zijn de jezuïeten – en bij uitbreiding de ignatiaanse familieleden - volgens de mensen? Door de bril van dit evangelie wil ik kijken naar de figuur van Ignatius en zijn spirituele zonen en dochters. Het evangelie begint immers met die identiteitsvraag die Jezus aan zijn eigen leerlingen stelt.

(1)   ‘Wie is volgens de opvatting van de mensen de Mensenzoon? Wie zeggen dat de mensen dat Ik ben?’

Moeten we die vraag begrijpen als een retorische vraag waarop Jezus zelf het antwoord al weet of zoekt hij in de dialoog met zijn leerlingen ook zijn eigen identiteit? Zoals wij ook blijven zoeken naar onze identiteit? Je kan de vraag ook stellen als: Welke Jezus krijgt volgens de opvatting van de mensen, gestalte in Ignatius en zijn volgelingen? Belangrijk want een jezu-ïet moet minstens ‘iet’ van Jezus uitstralen.
Sommigen zeggen: ‘Je bent Johannes de Doper’: slecht geklede ascetische figuren – strenge gedisciplineerde boetepredikanten met indertijd donderpreken (denk aan La Peste,… - ‘criez fort, argument faible’), strenge scholen, of met een ‘waterslang’ om de massa’s te dopen, zoals Xaverius destijds
Anderen zeggen: ‘Elia’: geestelijke begeleiders, retraitepaters, biechtvaders, liefst van belangrijke personen, koningen Louis Quatorze bijvoorbeeld en andere multiplicatoren – Mensen die vanuit een sterke persoonlijke woestijnervaring (dertigdaagse retraites bijvoorbeeld) en vertrouwdheid met de engel van bemoediging (‘Sta op en eet iets’…) en de kwade engel, vanuit persoonlijke beproevingen en experiencias/experimenten, mensen helpen om God te onderscheiden in geweldige ervaringen (storm, aardbeving, vuur… - in Manresa wordt Ignatius gedreven tot de rand van de zelfdoding…),  maar ook in de zachte bries, de subtielere onderscheiding – op zijn ziekenbed: verschillend aangesproken worden door beelden (vrouwen tov heiligen) - wat doet ge hier (bijvoorbeeld in Jeruzalem…).
Weer anderen zeggen: ‘Jeremia’: het onblusbaar vuur; de gepassioneerde figuur; God die ons verleidt en vasthoudt tegen onze menselijke wil in; reuzen zoals de missionaris, Xaverius
Of nog: ‘een van de (vele kleine) profeten’: zieners, sociaal geëngageerden in allerlei sectoren, mensen met een visie, ‘intelluelen’, schrijvers, professors…
(2) Niet slecht…‘Maar gij? Wie zegt gij dat ik ben (dat wij zijn)?’ Een persoonlijk antwoord op een persoonlijk aangesproken worden – zoals in de oefeningen
Simon Petrus: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ Wat bedoelt u? Hertaald naar de ignatiaanse familie: het gaat ons om de Zoon van de levende God, om de vertrouwdheid met de levende God via Jezus Christus … - het geplaatst worden door de Vader bij de Zoon, zoals Ignatius in La Storta. Cf. ‘Niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is.’ Het groeiend besef in weer en wind in het gezelschap te zijn van woorden, beelden, van Jezus’ liefde. Dat heeft een unieke waarde. Daarom heten we niet ignatianen maar gezellen van Jezus…

(3)   ‘Gij zijt Petrus’, reageert Jezus die Simon een nieuwe naam en identiteit geeft: dat is pas rotsgrond waarop je een gemeenschap kan bouwen en die het kwaad zal weerstaan, en niets anders: het geloof/vertrouwen in de Zoon van de levende God.
En omdat de Kerkgemeenschap deze schat door de eeuwen meedraagt in broze vaten, en om die unieke schat van het vertrouwen in die Christus niet verloren te laten gaan, zijn er concrete kerkstructuren nodig, is er leiding nodig.

Welnu, de tak lijkt niet op het zaadje ! De kerk lijkt niet op de gemeenschappen van het Nieuw Testament, de paus Petrus leek al niet op de impulsieve, simpele, ontrouwe visser met de zieke schoonmoeder (trouw-ma) en de pausen ten tijde van Ignatius leken verbazend veel op koningen met vrouw en kinderen, uit op macht en grond. Wie ooit de serie de Borgia’s gezien heeft, weet wat ik bedoel. Ignatius en zijn volgelingen maakten de keuze om zich aan die zeer fragwürdige katholieke hiërarchie te binden juist om de schat te redden. Het is een optie. Luther hervormde door eruit te stappen. Beide waren allicht nodig: these – antithese - synthese. Maar wat een vertrouwen van Ignatius, niet in de paus maar in de Zoon.

(4)    ‘Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen dat Hij de Christus was’
Hertaald: maar wat de eigenlijke motor is van Ignatius, van de jezuïet en de ign familie, dat krijg je niet uitgelegd in de media. Zoals in het gedicht: vertel het aan de bomen (in deze tuin), niet aan mensen… Want het geheim van Christus (de dynamiek van de GO die niets anders is dan de dynamiek van het evangelie) zal voor de buitenstaander nooit aantrekkelijk zijn want dan moet je al iets ervaren hebben van de zaligsprekingen: naar Jeruzalem gaan… om te sterven en te verrijzen…. – lijden aan ‘de oudsten, de hogepriesters, de schriftgeleerden…’: lijden aan het religieus en politiek establishment, aan het instituut… dat we zelf geworden zijn: teveel macht einde van de 18° eeuw – de minima societas,  het zaadje – was een enorme, hinderlijke tak geworden, die afgezaagd werd door de opheffing in 1776. Sterven en verrijzen later.

Leven – lijden – sterven - verrijzen werd de motor van Ignatius’ leven dat zoals gezegd verliep als these (wereld) – antithese (de pelgrim die letterlijk en figuurlijk afstand neemt) – synthese (concrete structuur voor religieus leven in de wereld)

Tenslotte, als ik vanuit Ignatius’ leven naar de kerk en de Cie kijk sinds de jaren zestig, zie ik

THESE Terug naar DE WERELD: secularisatie dringt zich op en dwingt tot veranderingen… Vaticanum II – Arrupe, eerste baskische generaal sinds Ignatius: andere stijl, geloof en gerechtigheid, later én cultuur: toewending naar de wereld  – deuren van de huizen waren in feite vaak gesloten… een tijd van allerlei experimenten: deze kapelruimte bijvoorbeeld werd een groen spiritueel amphitheater met zitblokken
ANTITHESE: TERUG NAAR DE BRON VAN DE GEESTELIJKE OEFENINGEN (ikv bredere spiritualisering, denk maar aan mindfulness) : tot op vandaag plukken we daarvan de goede vruchten – geestelijke oefeningen  zoals hier, op  de fiets, op Loyolatocht, in de bossen etc… Van ascese naar het verlangen - het amphitheater werd omgevormd tot een monachale ruimte
MAAR WELKE NIEUWE SYNTHESE? Die zie ik nog niet. Laatste decennium: besef dat er nieuwe organisatievormen nodig zijn in nieuwe tijden (bijvoorbeeld  Europese conferentie van provinciaals..) waarbij veel ouds afsterft. Maar misschien moeten we veel verder gaan dan aanpassing van constituties en mag er iets heel nieuws komen, geen restauratie dus zoals momenteel, maar een NIEUW SOORT RELIGIEUS LEVEN AANGEPAST AAN DEZE TIJD, zoals destijds met Ignatius. De Sociëteit is geen doel op zich.
Omgaan met Materie in een tijd van globalisering, ongebreideld neoliberaal denken en opwarming van de planeet.
Omgaan met Macht in een tijd van democratisering, feminisering, sociale media.
Omgaan met Minne in een tijd van seksuele schandalen maar waarin eigenlijk het hele thema van gender en seksualiteit in de kerkelijke doofpot zit; met constituties die quasi niets erover zeggen – behalve dat we als engelen moeten zijn.
Een nieuwe synthese na de these van de secularisatie, de antithese van de terugkeer naar de spirituele bronnen. Ziedaar een ‘repetitie’ van de vita Ignatii die veel vrucht zou kunnen opleveren! En waarbij de tak opnieuw erg anders dan het huidig zaadje zou mogen zijn. Maar dat, geef ik toe, is enkel een persoonlijke wensdroom van de voorganger op deze dag.