vrijdag 12 december 2014

Hij komt, hij komt, die goede lieve Heer!


Op zondag 7 december 2014 gaf ik in Lier voor de gemeenschap De Brug  de volgende adventshomilie:

Marcus 1, 1-8

[1] Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, Zoon van God. [2] Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit,
om uw weg te banen;
[
3] een stem roept in de woestijn:
Bereid de weg van de Heer,
maak zijn paden recht,
[
4] zo trad Johannes op. Hij doopte in de woestijn en verkondigde een doop van bekering tot vergeving van zonden. [5] Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem liepen naar hem uit. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en beleden hun zonden. [6] Johannes ging gekleed in kameelhaar en had een leren gordel om zijn middel, en hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. [7] Hij kondigde aan: ‘Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. [8] Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen in heilige Geest.

 

Hij komt, hij komt, die lieve, goede Sint!

Hij komt, Hij komt, die lieve, goede Heer! Zo lijkt het wel in de lezing(en): ‘Hier is de Heer God. Hij komt in kracht’, riep Jesaja reeds tot het volk in ballingschap (Jes 40,10). Ruim vijfhonderd jaar later laat Marcus Johannes de Doper roepen : ‘Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik…’ Dat is onze toe-komst, ad-vent in het latijn: dat Iemand, de Heer, naar ons toe-komt. Heer-lijke toekomst. Als er perspectief komt in mijn leven, dan verandert het heden. Als ik alleen al maar weet dat er iets of iemand anders komt, kan ik nu toch al weer beter voort. Maar wat of wie biedt toekomst?

 

  1.  HET MASSALE SUCCES VAN JOHANNES DE DOPER

Die Johannes de Doper lijkt immers niet erg heerlijk of aanlokkelijk. Figuur van soberheid: kameelharen kleed – ruw denk ik dan, ik krijg al jeuk en rillingen als ik het me voorstel -  leren gordel, sprinkhanen en wilde honing als voedsel. Geen sinterklaassnoep. Hij zondert zich ook af: in de woestijn, wel bij water, de Jordaan. En hij preekt bovendien een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden.

Nog opvallend bij deze ascetische figuur is dat hij zichzelf niet predikt – een flinke vorm van ascese in onze cultuur van voor jezelf opkomen en narcisme. Hij verwijst naar een komende “die sterker is dan ik… Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.” De ascese van de lerares die een leerlinge heeft waarvan ze voelt dat zij meer getalenteerd is, en die haar werkelijk die ruimte geeft en gunt.

Maar het meest opvallende in dit stukje evangelie voor mij is het succes van deze onaantrekkelijke, zonderlinge figuur: ’Heel de landstreek Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit, en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden…’ Wat is er in godsnaam aantrekkelijk aan ‘een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden’? Je ziet de mensen in het Marcusverhaal als het ware met enig enthousiasme ‘hun zonden belijden’. Wat kan mensen daartoe in beweging brengen? Welk soort zondebesef zou mij stappen doen zetten, mij doen keren, be-keren? Toch niet het blijvend feit dat ik misschien al heel mijn leven tegen een aantal persoonlijke obstakels aanloop, tegen mijn libido, mijn karakter? Ik wil me misschien wel bekeren maar wat keert mij tot leven en maakt mij zo enthousiast of minstens nieuwsgierig dat ik ervoor door de woestijn wil trekken? Wat creëert toe-komst, ad-ventus? (Wat opent wegen voor mij – ook al weet ik nog niet hoe ik mij zal bewegen op die wegen?)

Het is dat massale, dat collectieve wat me treft in het beeld aan het begin van het Marcusevangelie, en dat ik gelovig niet zomaar wil reduceren tot  een fenomeen van massa-psychose. Is er zoiets in onze maatschappij waarin de massa zo ver van termen als ‘bekering’ lijkt?

 

  1. BEKERING EN SCHIJNBARE ONOMKEERBAARHEID

Wel, misschien spreekt ‘bekering’ ons vanuit de indruk van on-omkeer-baarheid, schijnbaar of niet, van een aantal fenomenen. (1) Is er niet een soort collectief bewustzijn van de onomkeerbaarheid van de opwarming van onze planeet? Met regimes kan je onderhandelen, maar niet met natuurrampen en smeltende gletsjers. Maar ondertussen rijd ik toch 50.000 km per jaar met een diesel. (2) Is er niet een collectief bewustzijn dat we verder moeten met minder – massale stakingen of niet - dat we inderdaad ‘meer met minder’ zullen moeten doen, maar dan niet in de orde van de economische efficiëntie, maar in een spirituele orde: meer leven met minder geld en materieel; we weten dat maar trekken we er praktische conclusies uit? (3) zijn we het er eigenlijk niet allemaal over eens dat er op alle terreinen overgereguleerd wordt maar dat we het gevoel hebben in dit spinnenweb vast te kleven - noem het maar een seculiere vorm van klerikalisme dat tegelijk met het kerkelijk neo-klerikalisme overhand toeneemt. En meer ‘lekkers’.

Kortom, we hebben het hier over fenomenen die de schaal van mijn allerindividueelst en interindividueel zielenheil overschrijden, maar die ons collectief heil betreffen en waar we willens nillens aan meedoen of in vastkleven; zaken die onze persoonlijke fysische en geestelijke gezondheid overschrijden en gaan over ons werkklimaat, ons sociaal klimaat en het wereldklimaat. Al die klimaten lijden onder roekeloze ingrepen – door managers, door politici, door industriëlen en door ons allen in de wagen of in het vliegtuig - waarvan men de gevolgen slechts op lange duur ziet. We zitten erin vast; al weten we dat dit belangrijk is.

 

  1. BEKERING ALS BEKERING VAN ONS ZONDEBESEF

We hebben het hier over be-kering als bekering van ons zondebesef. Misschien betekent bekering wel het hervinden van een vurig besef dat de K van Katholiek niet verwijst naar Klerikalisme maar naar katholicisme als wat het etymologisch hoort te zijn: kata holou, betrokken op het geheel, het heil van de kerkgemeenschap en de mensheid. Dat het de moeite waard is om duidelijk te maken dat de toekomst van het katholicisme niet ligt in een select groepje zuiveren maar in een groep van open kristenen die zich in hun bezorgdheid voor het heil van de wereld soms dichter voelen bij bepaalde atheïsten, agnosten, vrijdenkers met eenzelfde bezorgdheid - Bien étonnés de se retrouver - dan bij gelovigen die het plan van God lijken gelijk te stellen met een aantal morele en liturgische wetten. Zo suggereerde Anne Provoost in haar ‘Atheïstisch sermoen’.

Enkele jaren geleden ontmoette ik een briljante prof van de KU Leuven die zich ‘agnost’ noemt, maar ook de echte ‘pijn’ vertolkte niet meer tot die katholieke gemeenschap te horen. Eigenlijk stond hij – paradoxaal genoeg – achter de UP want “daar heb je een gemeenschap”. Opnieuw dat collectieve. En dat miste hij. Misschien lopen de scheidingslijnen tussen gelovigen en ongelovigen niet altijd waar we ze menen te moeten leggen. Bijvoorbeeld de scheidingslijn tussen een soberheid, een ascese die het geheel, de planeet, de massa toelaat te leven ten opzichte van een ascese die het individuele heil voor ogen heeft. Of de scheidingslijn tussen een beroep op de wil van God dat het behoud van onze schepping en van de menselijkheid voor ogen heeft ten opzichte van een beroep op de wil van God dat het behoud van macht en controle van bestaande structuren, hiërarchieën, verhoudingen maskeert  – is seksueel misbruik in de kerk ook niet een vorm (al dan niet geweest) van machtsmisbruik en van structuren?

Zonde heeft ook te maken met structuren, met de collectiviteit, zeker in een geglobaliseerde wereld. En zondebesef met het bewustzijn daarvan.

 

  1. NOOD AAN VUUR, AAN HEILIGE GEEST

We zijn akkoord dat we vastzitten in opwarming, overregulering, consumptie, vervuilende vervoermiddelen, financiële mechanismen en machinaties, M/V verhoudingen binnen de kerk. We kunnen onze eventuele zonden op dat punt wel belijden, het zijn zaken die ons wel kunnen mobiliseren, maar vaak ontbreekt het enthousiasme, de geest-drift om een belangrijke stap te zetten. Precies hier houdt het evangelie ons voor: ‘Hij zal u dopen met de heilige Geest’. Hij, de Christus, gaat komen, maar het moet nog groeien. De advent kan een tijd zijn waarin ons bewustzijn kan groeien tot een elan, een en-theo-siasme om een of andere concrete belangrijke stap te zetten. Maar dat kan niet groeien zonder dat er nu een kleine stap wordt gezet om in te gaan tegen de neiging om mij ontmoedigd neer te leggen bij de onomkeerbaarheid van een aantal fenomenen.

Een geestelijke regel zegt : Als het niet goed gaat, als je je ontmoedigd voelt, of machteloos en misschien verward, dan moet je wel ‘iets’ doen, iets symbolisch, een kleine stap te zetten – geen grote, want dat gaat nog niet – om de negatieve spiraal te vermijden en de positieve dynamiek terug te vinden. Wat is eucharistie anders in de kiem? Een man wiens project helemaal was mislukt, uitzichtloos, en die dan iets kleins, iets symbolisch doet: wat brood, wat wijn of een voeten wassen… en kijk, we doen het nog steeds, tweeduizend jaar later. Dat is sterk. Een beweging tot vandaag. Na Johannes kwam inderdaad iemand die ‘sterker was dan hij’.

‘Begin’, dat is het eerste woord van het evangelie van Marcus: ‘Begin van de blijde Boodschap.’ Het lijkt een beetje stom. Natuurlijk dat het begint bij het eerste woord. En toch, luister goed: je moet ergens beginnen, ergens een sober, ascetisch, disciplinair stapje zetten… om tot beweging, tot echt en-theo-siasme  te komen… tot een toe-komst voor deze dag, deze week, dit jaar. Het is zoals met het schrijven van een stuk: je moete eraan beginnen… en je moet ook kunnen eindigen.

Laat me dan eindigen zoals ik begonnen ben: met Sinterklaas, of liever zwarte piet. Bekering heeft bij wijze van onnozel voorbeeld misschien te maken met bewust worden dat de discussie rond de figuur van zwarte piet mogelijks toch niet zo onschuldig is, niet zonder schuld,  toch niet zo overdreven. Amerikaanse jezuïeten hebben me verteld dat de weerstand tegen Obama – ooit ‘hoop voor de wereld’ – fundamenteel een racistisch probleem is: veel US-citizens kunnen een zwarte president niet verdragen. Obama is de zwarte piet. Schande. Maw: veel bewustwordingen zijn begonnen als piete-peuterig, zwarte-pietepeuterig,  kleinzerig, negatief, niet terzake, overdreven… en toch…

Goed Sinterklaasweekend nog! Goede advent! Hij komt, hij komt die lieve, goede Heer.

 

Marc Desmet sj

maandag 17 november 2014

Women got talent!



Op zondag 16 november 2014 hield ik in een flink bezette Begijnhofkerk voor de aandachtige Universitaire  Parochie van Leuven de volgende homilie:


 

Spreuken 31,10-31

Matteüs 25, 14-30

 

  1. Spreuken: loflied op de sterke vrouw – wat heet een sterke vrouw?

 

Women got talent!

Dat zou de kernachtige samentrekking kunnen zijn van de twee lezingen van dit weekend: Het loflied op de sterke vrouw (eerste lezing) én de gelijkenis van de talenten (evangelie).

Aangezien de liturgist meestal een verband ziet tussen de eerste lezing en het evangelie vroeg ik mij wat dit verband hier zou mogen zijn. (1) Is het gewoon om te zeggen om te weten wat we allemaal weten in de UP: women got talent? (2) Zit het in het vormelijke feit dat de lezing over de sterke vrouw het einde betreft van het boek Spreuken, met name het 31° hoofdstuk, verzen 10-31 – net zoals de gelijkenis van de talenten gaat over de eindtijd én zich situeert naar het einde van het evangelie van Matteüs, net voor het lijdensverhaal? Als ik me niet vergis wordt de ‘sterke vrouw’ overigens wel eens vaker ‘opgevoerd’ bij een begrafenis, ook een eindtijdelijk gebeuren. (3) Of mogen we er ook een inhoudelijke reden voor zoeken?

Waar gaat dat loflied eigenlijk over en wat heet ‘een sterke vrouw’ in het voor de rest vrouwonvriendelijk boek Spreuken met zinnen als: ‘De mond van een lichtzinnige vrouw is als een diepe put’ (22:24) en ‘Verspil je krachten niet aan vrouwen’, en meer moois van dat. We hoorden er nog iets van in: ‘bevalligheid is bedrieglijk’, en al wordt een man natuurlijk graag op die manier bedrogen, toch heeft het boek iets goed te maken voor de vrouw op het einde, lijkt het wel. Men heeft er een stukje aan toegevoegd in een literair genre dat anders is dan de rest van het boek.

Wat hoorden we niet in de eerste lezing die die zinnen uitselecteerde die de wijze vrouw traditioneel voorstelde als trouwe echtgenote die haar man goed doet en ijverig de weefspoel in haar vingers houdt. Zo filterde men enkele zinnen uit die nochtans in het perspectief van het evangelie treffend waren.

Enerzijds is er haar zakelijke en zeer werkzame talent:

‘Zoals een koopmansschip naar verre streken vaart,

Zo haalt zij van verre wat ze nodig heeft.

Ze staat al op als het nog donker is,

Regelt het werk in huis, draagt haar slavinnen taken op.

Als zij haar zinnen op een akker zet, koopt ze hem,

Van wat ze heeft verdiend, plant ze een wijngaard.

Zij is vol daadkracht,

Onvermoeibaar is ze in de weer.

Zij vervaardigt kleding en gordels,

En levert die aan kooplui.

Handeldrijven gaat haar heel goed af,

’s nachts gaat haar lamp niet uit.’


Anderzijds is er haar sociale kant, talent:

 

Haar handen strekt zij uit naar de behoeftigen,

Ze geeft de armen hulp.

Niemand in haar huis hoeft sneeuw te vrezen,

Zij heeft hen allen warm gekleed. (de naakten!)

 

Uit haar verschijning spreken dus kracht en waardigheid. Talent!

 

  1. De gelijkenis van de talenten: Wat heeft de sterke vrouw  nu met het evangelie te maken?

Wel, laten die zakelijke kant en dat oog voor de arme nu juist sterk aan bod komen in de evangelielezingen van deze én komende zondag. Deze zondag horen we hoe in het perspectief van het Rijk der hemelen balansen worden gemaakt, hoe bij wijze van spreken de Raad van Bestuur (de Mensenzoon) het management (de mens die zich engageert voor het Rijk Gods) beoordeelt. Wat zijn de criteria?

De Raad van Bestuur geeft een opdracht, een richting, stelt een bepaald budget, een bezit ter beschikking. ‘Talent’ in de gelijkenis van de talenten moet immers in de eerste plaats verstaan worden als geld, en niet als een persoonlijke eigenschap, zoals wij het woord talent meestal direct verstaan. Neen, de drie dienaars kregen talent, dwz euro (500.000, 200.000, 100.000) volgens hun ‘bekwaamheid’/talent.  Daarna trekt de man op reis, zoals de Raad van Bestuur zich uit het huis terugtrekt, en op een bepaald moment de resultaten evalueert. En dan gaat tellen: hoeveel winst is er?

Matteüs - was hij traditioneel geen tollenaar? -  lijkt mij aan te geven: het Rijk Gods, het werken in de wereld met het Rijk Gods voor ogen, heeft een zakelijke kant. Zij het wel ingebed in een bepaalde aandacht, daarover straks nog meer. Maar hier geldt alvast: Het Rijk Gods heeft te maken met gebruik van middelen: het hele paradigma van beheer van geld, slimmigheid en lean management, materialiteit, concreetheid, concrete verantwoordelijkheid, inzet, bekwaamheid, competentie, vrij initiatief, goed management. Het gaat ook om meetbare resultaten, om cijfers, om tellen: vijf plus vijf talent, twee + twee talent, één + nul talent, waarna dat ene talent aan de tien van de bekwaamste wordt toegevoegd. 10 + 1 = 11. Zijn we niet allen op een of andere manier zo bezig?

De ‘zaak’ van Jezus vraagt ook zakelijkheid en inzet, initiatief. Allicht was dit in Matteüs des te meer nodig omdat men aanvankelijk dacht dat het einde van de wereld er snel aan kwam. Dat bleek steeds duidelijker niet het geval te zijn. Er was geen plaats voor apatisch afwachten. Het Rijk der Hemelen diende niet in de eerste plaats verwacht worden in een nabij hiernamaals maar in een concreet hiernumaals, en wel voor steeds meer mensen, voor een gemeenschap in uitbreiding.

Wat ik dus in dit stukje evangelie vooral hoor: een aansporing tot creativiteit, tot vrij initiatief, tot risico’s nemen, tot zelfstandigheid. Het doet me denken aan mijn broer die met 100.000 Bf begon en voor tientallen miljoen euros verkocht, nadat hij aan velen werk gaf ; we hielden ons hart vast bij de risico’s die hij nam. Het eindresultaat moet anders zijn dan het bezit dat ik kreeg. Wat wordt afgestraft, ook in he Rijk Gods, is een houding die zich door angst laat inspireren, door een bepaald conservatisme dat wil bewaren, denkt te moeten bewaren zoals men het gekregen heeft.

 

‘Uitstekend, goede en trouwe dienaar,  over weinig waart ge trouw, over veel zal ik u aanstellen…’ Wat we hierin nog anders gezegd kunnen horen is een dynamische opvatting over wat trouw is : de leerling die ‘woekerde’ met zijn bezit, er iets anders van maakte, die wordt trouw genoemd, niet degene die zogezegd trouw bewaarde, en onveranderd teruggaf. ‘Ge moe joe weirn’, ‘Plus est en vous…’ heb ik honderden keren gehoord.

 

  1. Maar klinkt die lezing toch niet onevangelisch, materialistisch, onchristelijk? En wat met die hardheid in deze evangelies? Over het middel (talenten) en het doel (de komst van de heer in de geringsten)

Tegen de arme man met het ene talent: gooi die in de uiterste duisternis… Net zoals met de niet voorzienige bruidsmeisjes vorige week op het einde: ‘Ik ken jullie niet…’ En volgende week tegen de bokken: de eeuwige bestraffing…. Wat met de barmhartigheid, wat met de aandacht voor de zwakke?

We moeten de beelden laten zeggen wat ze willen zeggen en ons niet vergapen op wat ze niet willen zeggen. Daartoe, denk ik, moeten we het geheel van de rede van de eindtijd zien. En het lijkt me daarom nodig om zowel het evangelie van de tien bruidsmeisjes van vorige week als het evangelie van het laatste oordeel met de scheiding van schapen en bokken erbij te halen. Vorige week hoorden we met de bruidsmeisjes: we moeten waakzaam zijn, mindful,  voor de komst van de Heer voldoende olie bewaren, voorzienig zijn. Volgende week zullen we horen: ‘Ik had honger en jullie hebben gaven mij te eten… Ik was naakt en jullie hebben mij gekleed…. Ik verzeker jullie: wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters dat hebben jullie voor mij gedaan.” De Heer komt met andere woorden via de onaanzienlijksten in ons leven. Dat is het laatste oordeel. De eindtoets zit juist in het resultaat van wat we doen voor de armsten. De echte aandeelhouders zijn de onaanzienlijksten in het Rijk Gods. Er kan dus geen sprake van zijn om in deze evangelies een verwerping van de zwaksten te zien.

Wat deze drie zondagen mij lijken te vertellen: het verhaal van de talenten is als het ware ingebed in dat van de bruidsmeisjes en het laatste oordeel die beiden gaan over ontmoeting, het doel, terwijl de omgang met de talenten ‘enkel’ het middel betreft:

  1. De tien bruidsmeisjes (Mt 25,1-13) – doel: Christenen leven van ontmoetingen; ze verwachten de komst van de Heer in hun leven want Hij is bron van echt leven: daartoe is waakzaamheid, mindfulness, voorzienigheid nodig. Dat lijkt misschien een innerlijke, geestelijke zaak maar menswording is tegelijk werken aan een rechtvaardiger, beter wereld om in te leven. En we nemen dat bijzonder ernstig, op het strenge af.
  2. De talenten (Mt 25,14-30) – Middel: Vandaar een zakelijke kant: wij zijn tegelijkertijd als mensen aan wie het ‘management’ van het Rijk Gods is toevertrouwd. Dat is in een geseculariseerde, postmoderne wereld met zijn eigen economische, politieke, medische, sociale, mediatieke enzovoort logica en wetmatigheden des te meer het geval. Een menselijker ruimte creëren vraagt om inzet en concrete resultaten, initiatief, risico, investeren…
  3. Het laatste oordeel(Mt 25,31-46) - Doel: maar de bedoeling, het resultaat zou moeten zijn: de ontmoeting – de ontmoeting met onze hoofdaandeelhouders: de arme, of met wat arm, gevangen, naakt, vreemd is in de ander. Maar er zijn niet alleen meetbare, constateerbare resultaten. Er zijn ook veel onmeetbare effecten. Van veel van het goede dat we doen in ons leven zijn we ons immers niet bewust – soms, heel even, horen we er iets van – maar we zullen het meestal niet weten. Maar goed, die beperking houdt ons nederig. Het grote effect is dat we, zonder het meestal te weten of bewust te zijn, de Heer ontmoeten. We zullen zeggen in die zin: ‘Wanneer hebben we u hongerig gezien? Als vreemdeling gezien?...’ En toch…

Als we nog even terugblikken op de sterke vrouw met haar zakelijke kant en haar oog voor de arme, twee essentiële elementen die in het eindtijdelijke oordeel bij Matteüs voorkomen, en bovendien het derde laatste vers in Spreuken 31 lezen: ‘Er zijn veel sterke vrouwen’, weten we nog beter: women got talent

 

Marc Desmet sj

zondag 12 oktober 2014

De verworpene als hoeksteen


Op zondag 5 oktober hield ik volgende homilie in de Universitaire Parochie van Leuven:

Matteüs 21,33-43

 

[33] Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde. Hij zette hem met een omheining af, groef er een perskuil* in en bouwde er een wachttoren. Hij verpachtte* hem aan wijnbouwers en vertrok naar het buitenland. [34] Maar toen de tijd van de vruchten gekomen was, stuurde hij zijn slaven naar de wijnbouwers om de vruchten in ontvangst te nemen. [35] De wijnbouwers grepen zijn slaven vast; de een gaven ze een pak slaag, een ander doodden ze, een derde stenigden ze. [36] Hij stuurde toen andere slaven, meer dan de eerste keer, en ze deden met hen hetzelfde. [37] Later stuurde hij zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: mijn zoon zullen ze ontzien. [38] Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfdeel in bezit nemen.” [39] Ze grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. [40] Welnu, wanneer de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan met die wijnbouwers doen?’ [41] Ze gaven Hem ten antwoord: ‘Hij zal die ellendelingen een ellendige dood bezorgen, en de wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers geven, die vruchten aan hem afdragen wanneer het er de tijd voor is.’ [42] Jezus zei tegen hen: ‘Hebt u nooit in de Schriften gelezen: De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is de hoeksteen geworden. De Heer heeft dit gedaan; het is een wonder in onze ogen? [43] Daarom zeg Ik u: Het koninkrijk van God zal u ontnomen worden en gegeven worden aan een volk dat de vruchten van het koninkrijk voortbrengt.

 

Blijde Boodschap is voor een stuk ook Boze Boodschap. Dat merken we bij Jesaja en Matteüs. Zij ventileren niet alleen maar proberen ook de betekenis van de geschiedenis, van de gebeurtenissen proberen te herlezen. Zoals wij. Telkens in andere omstandigheden ; maar toch vanuit een gemeenschappelijk verhaal.

 

  1. Matteüs.

 

Matteüs blikt terug op de geschiedenis van Israël vanuit de activiteit van Jezus van Nazaret, en vanuit de manier waarop hij en zijn boodschap werden ontvangen, met name niet ontvangen door de geestelijke leiders van Israël (en uiteindelijk ook niet door het Joodse volk). Die Jezus was sterk geïnspireerd door Jesaja. En Matteüs blikt ook terug vanuit de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus.

 

Matteüs ‘doet het’ op zijn geliefde manier: met een allegorie: al de figuren hebben een bepaalde betekenis – er wordt weinig aan de verbeelding overgelaten, toch in een eerste lezing. In een tweede lezing kunnen de verbeelding meer aan de macht laten.

 

De landeigenaar is God, de vader.

Die legt een wijngaard aan, met veel zorg : opnieuw is er sprake van een omheining, een wijnpers, een wachttoren – zoals bij Jesaja. Zorg voor zijn geliefde, Israël, het volk Gods.

De wijngaard wordt toevertrouwd aan wijnbouwers wanneer de landeigenaar vertrekt. Die wijnbouwers zijn de geestelijke leiders van Israël.

 

Als het tijd is voor de oogst, zendt de landeigenaar dienaars. Dat zijn de profeten.

Een eerste generatie wordt mishandeld, gestenigd, gedood. Allicht zijn het de profeten van voor de ballingschap. In het begin van zijn evangelie geeft Matteüs immers aan dat hij de geschiedenis denkt in 3 x 14 generaties : van Abraham tot David, van David tot Ballingschap, van Ballingschap tot de Messias.

Er komt een tweede, nog talrijker generatie dienaars, maar zij ondergaan hetzelfde lot. Allicht de profeten van na de ballingschap.

En dan komt de zoon van de landeigenaar, de Messias, de Christus ; voor Matteüs het hoogtepunt van de geschiedenis. Hij wordt ook vermoord, vanuit de vreemd klinkende redenering dat als de zoon dood is, zij de erfenis krijgen.

 

Zoals Jesaja tegenover Jeruzalem vraagt Matteüs nu aan de hogepriesters en de oudsten van het volk: wat denkt gij daar zelf van ? Beoordeel eens (u)zelf ! Matteüs laat ze hun eigen veroordeling uitspreken hun: ‘Als de eigenaar komt, zal hij die misdadigers een ellendige (recente vertaling: ‘mensonwaardige’) dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan anderen verpachten die wel zullen de vruchten afdragen.’

 

Het beeld van God dus dat Matteüs in de geschiedenis leest is dat van de landeigenaar die zijn dienaars zendt om de vruchten van zijn eigendom in ontvangst te nemen. Maar deze profeten worden vermoord. Dan zendt hij zijn eigen zoon. Hoe zoudt ge zelf zijn? Wel…toch niet zo, want hij wordt vermoord. En wel buiten de omheining van de wijngaard, ‘buiten de muren’ – een allusie op Golgotha buiten de muren van Jeruzalem.

 

Matteüs legt in Jezus’ mond een verpletterende verantwoordelijkheid bij de leiders van het joodse volk, niet zodanig bij het volk zelf (Het vers dat onmiddellijk op onze lezing volgt, luidt: ‘Wie over deze steen valt, valt te pletter en als hij op je valt, word je vermorzeld.’ Mt 21,44).

 

Toch zult ge merken, zegt Matteüs tenslotte, dat die verworpen zoon de hoeksteen wordt van een nieuw volk en daarmee alludeert hij op de christenen. Het schijnt dat in het hebreeuws het woord ‘zoon’ en ‘steen’ dicht bijeen liggen : zoon = ‘ben’ ; steen ‘eben’.

 

  1.  Onze tijd: onze kerkleiders
     
    Wat zouden wij uit Matteüs’ allegorie kunnen leren?
     
    Uiteraard kan de kritiek van Jesaja op Jeruzalem, en van Matteüs op de joodse leiders gemakkelijk getransponeerd worden op de huidige ‘wijnbouwers’, kerkleiders. Nadat vele theologen ook in een recent verleden kritiek hebben uitgebracht op onrechtvaardige structuren en godsbeelden, en daarvoor niet zelden werden mond-dood gemaakt, niet in het minst door de vorige paus in zijn functie als prefect van de Congregatie voor de geloofsleer, merken we dat nu de paus zelf, deze toch wel een speciale zoon van de Kerk en van God die ons tot onze verbazing werd gezonden, de kerkleiding probeert te hervormen. Hij doet dat  resoluut maar zo kwetsbaar.  We mogen wel merken dat de bisschop van Antwerpen een toch wel ongewoon vrijmoedig woord heeft gesproken met het oog op de gezinssynode die vandaag start. Maar we merken dat dit op veel interne weerstand stuit en dat succes alles behalve verzekerd is, en dat verwerping buiten de Romeinse muren niet onwaarschijnlijk is.
     
    Het is maar een associatie, maar misschien toch een ‘sprekende, namelijk dat Johannes Paulus XXXIII, toch wet de soul mate van Franciscus, het zo hoopgevende tweede Vaticaans Concilie aankondigde in de kerk van Sint Paulus buiten de (Romeinse) muren. De hoeksteen van de Kerk is te vinden buiten de Romeinse muren. Heel zeker. Het is overigens ook daar dat Franciscus ons roept, vooral bij hen die buiten de muren worden geworpen.
     
  2. Onze tijd: wij
     
    Maar misschien is die transpositie naar kerkleiders te gemakkelijk en moeten we dit evangelie nog meer naar onszelf en onze lokale cultuur toehalen want er zit nog meer in dan een kritiek op leiders. Zoals Matteüs aan de joodse leiders: wat denkt gij daar zelf van ? Beoordeel eens (u)zelf !
     
    Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat in onze Europese realiteit van elke dag de landeigenaar weg is. God de Vader is verdwenen (ver weg of gewoon onbestaand), uit een maatschappij die heel rijk is. Een maatschappij die voordien erg ‘omheind’ was met veel religieuze wetten, met een bepaalde zorg en solidariteit, met een bepaald Godsbeeld (de Vader). De secularisering. De wijngaard, de mensen, Gods volk, is/lijkt volledig in mensenhanden. Zelfbeschikking. Het beheer van het goed is volledig in mensenhanden. Om het met het beeld van het evangelie te zeggen: wij beschouwen ons in onze cultuur eerder als eigenaars dan als pachters: van ons lichaam, van ons werk, van ons huis, van de vruchten van ons werk, ook van onze kerk, kortom van ons leven. ‘Het is toch mijn leven’.
     
    Misschien zeggen we dit ook, zonder het te zeggen, als Europese gemeenschap: ‘Het is toch ons leven.’ Europa tracht zich af te schermen, te omheinen. Fort Europa. Munt-unie. Hoe delen we onze vruchten met de verworpenen die ons eraan herinneren dat we slechts pachters zijn van dit, ja op vele terreinen zo rijke en verdienstelijke continent, maar geen eigenaars: de Afrikanen zonder toekomst die proberen aan te spoelen of aan te vliegen, de ‘verworpenen der aarde’ – hoe lezen we de aanwezigheid van vele niet-christelijke gelovigen: zoveel niet fundamentalistische moslims, zonen en dochters van God; Sikhs..?
     
    Of wat leren we van de vele, verschillende verhalen en types van psychisch ondraaglijk lijden die we ‘ontdekken’ in ons Europees landje – die verworpenen der aarde, gevangen in mentale dwangbuizen en soms in stenen gevangenissen? Welke (bittere) vruchten van onze levenswijze plukken we daar? Makkelijke oplossingen bestaan hier niet maar het is toch een bittere vrucht dat we soms geen betere oplossing kunnen bieden dan sommigen ‘buiten de gevangenismuren’ te brengen en hen een weliswaar milde dood te bezorgen, in plaats van aangepaste om-kadering en zorg. De geïnterneerden vormen hierbij enkel een spectaculair topje van een grote ijsberg van geestelijk lijden. Enige spirituele klimaatopwarming zou daar welkom zijn.
     
    En wat leren we tenslotte van de ecologische onheilsprofeten die duidelijk maken dat we geen eigenaar maar pachter zijn van onze schepping die verantwoording af te leggen hebben, is het niet aan een God dan toch aan de Toekomstige generaties?
     
    Besluit
     
    Je kan in onze geseculariseerde cultuur lang erover nadenken of er nu ‘iets’ is of ‘iemand’ of ‘niets’ of ‘niemand’ buiten ons. En dat mag. Maar wat belangrijker is, zo lees ik Jesaja’s en Matteüs’ verhaal: wat zijn de vruchten wanneer ik leef alsof ik de eigenaar ben van mijn leven zonder iemand boven/in mij? En wat zijn de vruchten wanneer ik leef alsof ik de pachter ben?
     
    Ik denk dat wij in het christendom zeggen: kijk naar Christus. Hij was geen doetje, maar leefde toch niet als iemand die eigenaar was van zijn leven. En ja, hij werd verworpen. En ja, hij bracht veel goede vruchten voort.
     
    Marc Desmet sj
     
     
     

maandag 25 augustus 2014

60 jaar getrouwd: hoe hou je het vol? hoe blijf je houden van?


Op 17 augustus vierde ons gezin in Roeselare de 60 jaar huwelijk van onze ouders, 'papa en mama' - vandaar enkele woordjes westvlaams. Een geweldig feest, niet alleen voor hen maar ook voor een honderdtal genodigden want volk is er altijd geweest bij ons. Het begon met een viering, en daaruit het evangelie en mijn homilie:

Uit het evangelie volgens Matteüs: 3 beelden van het Rijk Gods (Mt 13)

Jezus zei: “ Met het koninkrijk van God gaat het als met iemand die zaad op zijn land heeft gestrooid. Hij slaapt en waakt, nacht na nacht en dag na dag, en het zaad ontkiemt en schiet op, zonder dat hij weet hoe. Vanzelf draagt de aarde vrucht, eerst de groene spriet, dan de aar, dan het graan in volle aar. Zodra de vrucht het toelaat, is het tijd voor de oogst.”

Hij zei nog: “ Waarmee zullen we het koninkrijk van God nog vergelijken, of met welke gelijkenis geven we het weer? Het is als een mosterdzaadje dat in de aarde gezaaid wordt. Het is het kleinste van alle zaden op aarde, maar als het gezaaid is, komt het op en wordt het groter dan alle andere struiken en het krijgt grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.”

“Nog een andere gelijkenis hield Hij hun voor: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid; maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen. Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet, was ook het onkruid te zien. Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem: Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat? Hij antwoordde hun: Dat is het werk van een vijand. De knechten zeiden tot hem: Wilt ge dan dat we het bijeengaren? Maar hij zei: Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart, de tarwe mee uittrekt. Laat beide samen opgroeien tot de oogst’.”

 


Homilie: een vol-ledig leven

Zestig jaar… Het lijkt heel lang maar toch  kan het snel voorbij gaan: ’t leven is mo ne zucht… woar is dien tied ollemoale no toe? Misschien is den tied zo snel voorbij gegaan omdat het een vol leven is (geweest en nog is). Maar wat heet een vol leven? Daar zou ik wat willen bij stilstaan.

Het toeval wil dat ik twee dagen geleden aanwezig was op een huwelijksritueel in een feestzaal. Het was bewust geen kerkelijk ritueel, er was geen priester-voorganger, maar het leek er allemaal  wel erg op. Er was een soort woorddienst met verhalen door de ouders en een vriend over het leven van de twee trouwers, er was de huwelijksbelofte, het formele ja woord van de trouwers, de gekende symbolen: de ringen, een kaars, de bevestiging door een van de getuigen die als ‘ceremoniarius’ fungeerde, een bijdrage van de alle aanwezigen onder vorm van een puzzelstukje waarop men een wens kon schrijven, het dankwoord aan de ouders.

Eigenlijk heel mooi. De mens is een dier dat rituelen nodig heeft, daar ben ik diep van overtuigd. Maar wat was nu eigenlijk het verschil met een kerkelijk ritueel vroegen sommigen zich af? Er was een woorddienst, de huwelijksbelofte, een rol voor de getuigen en voor de gemeenschap etc. Wat er niet was, toch niet expliciet: een verwijzing naar een ‘meer’, naar de bron van liefde, naar de diepere betekenis en zin van dit alles, naar een waarom (ook als het niet of niet meer mag zijn) naar (een) god. Moet dat? Neen. Mag het ? Ja, en zeker voor mijn ouders. Waartoe? Misschien omdat het (nog) rijker is, nog voller. Maar wat is volheid? Zijn er niet verschillende vormen van volheid?

De volheid van het Rijk Gods

Het is tasten, zoeken naar beelden. In de stijl van: tja, hoe zal ik het uitdrukken? En dat is het precies wat Jezus lijkt te doen als hij op zijn manier spreekt over een ‘meer’ in de realiteit: Hij spreekt van het ‘Rijk Gods’. En Hij kan dat niet in één beeld of definitie uitdrukken. Hij gebruikt voor dat abstracte begrip ‘Het Rijk Gods’ veel concrete, herkenbare beelden.

Zo is er het beeld van het mosterdzaadje dat langzaam uitgroeit tot een boom met sterke takken waar veel vogels in komen nestelen: vertrouwde en vreemde zoals Polle Ghys; gewone en rare;  kinderen en kleinkinderen; schoonzonen en schoondochter; ‘oede’ witte paters en jongere jezuïeten; … En zoveel meer…En dat alles uit twee mensjes, bijna niets, een zaadcel en een eicel, bijna niets.…

Het is een prachtig beeld voor een volheid die jullie leven zeker kenmerkt. Beeld van groei: zoals de esdoorn in de tuin in mijn jeugd een dunne stam, nu een enorme boom geworden. Beeld van een soort enthousiasme, en dat woord betekent overigens volgens zijn griekse oorsprong ‘en-theo-siasme’: in God zijn. We gaan ervoor! We gaan voor onze schat…. Lieve, juuj! Vooruit! Beeld ook van een zekere onverzettelijkheid: zoals je een goed verwortelde boom ook niet zomaar verzet… Beeld ook van eigenlijk niet weten hoe het komt dat dat zaad ontkiemt en uitgroeit: zoals de boer - en de boerin – waken maar ook slapen en niet weten hoe het zaad precies ontkiemt en opschiet.

De volheid die vol-ledigheid heet

Wat we wel weten is dat het zaad moet sterven opdat het zou kunnen vrucht opbrengen, opdat het zou uitgroeien tot een boom waarin velen kunnen nestelen.

Sterven… daar hebben jullie al lang weet van. Er zijn de vele verstervingen en opofferingen geweest in onze jeugd, materieel, ook qua thuisblijven om een sfeer te scheppen waarin we konden studeren. De laatste tien jaren zijn er de verstervingen gekomen op gezondheidsvlak, het loslaten van veel dierbare dingen: auto, autonomie, een ouderlijk huis... En opnieuw zoveel meer.

Maar wat heeft dit te maken met volheid? Wel, ik denk dat er in de navolging van Jezus Christus een volheid bestaat die ik benoem als vol-ledigheid.

Er is iets merkwaardigs met het woord vol-ledig.  Het spreekt van een volheid die intiem verbonden is met een ledigheid. Vol-ledig. Zoals de in-  en de uitademing samenhangen, onlosmakelijk (zo kan vol-ledig de mantra van je gebed worden: inademen: vol – uitademen: ledig). De volheid van het leven hangt samen met toelaten van ledigheid. Volheid is niet hetzelfde als 100 % kwaliteit, niet hetzelfde als ‘voltooid’, als optimaal en perfect. God kan volheid zijn (bij de Vader), maar God is ook de ontlediging, de kenosis, de lediging van de kelk in Jezus toen, in de Christus nu. Zo is ons leven volheid en tegelijk leegte, schoonheid en lelijkheid.

 

Dat is een gedachte die onze cultuur en maatschappij vreemd is geworden. Als er teveel ontlediging is, hoor ik vaak: ‘Het hoeft niet meer voor mij…’ Om het met het derde beeld voor het Rijk Gods uit het evangelie van vandaag te zeggen: we zijn geneigd het onkruid uit te trekken en daardoor ook de tarwe uit te trekken.

Ik denk dat jullie eerder proberen onkruid en kruid samen te laten opschieten - zoals in onze wat wilde tuin. Overigens: onkruid kan mooi zijn en wat onkruid is in een bepaalde periode van de geschiedenis wordt later soms beschouwd als goede vrucht. Mogen tarwe en onkruid samen opschieten tot de oogst van een vol en vol-ledig leven.

zaterdag 28 juni 2014

Zending: de job van je leven?

Op zondag 22 juni 2014 gaf ik de volgende schriftcommentaar in de Universitaire Parochie Leuven:

 

Lezingen:

Jeremia 20,10-13

Matteüs 10,26-33

 

Op een dag vind je de job van je leven. Is dat zending? Zending, gezonden worden is niet hetzelfde als een job krijgen, met een taakomschrijving. Waarbij degene die de job krijgt uiteindelijk inwisselbaar is. Neen, het gaat om iets persoonlijks. Dat lees ik in de verhalen van Jeremia en van Jezus.

 

JEREMIA

Roept het aspect op van: ik kan niet anders, ik sta hier ondanks mezelf. Ik kan dit niet van mij afschudden en aan een ander doorgeven. Bij Jeremias horen we dit heel sterk, maar ieder persoon kan zich ‘profeet’ voelen. Hoor maar het stukje dat net voorafgaat aan wat we in de eerste lezing hoorden. Een van de vijf ‘confessiones’ van Jeremia, en wel de laatste. Het klinkt als een liefdesverhaal, van verleiden tot lijden. Het is een liefdesverhaal. Sterke woorden.

 

heer, U hebt mij verleid;
ik ben bezweken, U was te sterk voor mij.
Ik kan niet tegen U op.

(maar) Telkens als ik het woord neem, moet ik schreeuwen,
en ‘geweld en onderdrukking’ roepen.
Het woord van de heer brengt mij
iedere dag schande en vernedering

 

Soms denk ik:
Ik wil er niets meer van weten,
ik spreek niet meer in zijn naam.
Maar dan laait er een vuur op in mijn hart,
het brandt in mijn gebeente.
Ik doe alle moeite om het in bedwang te houden maar het lukt me niet.” (Jer 20, 7-9)

 

Een beetje verder luidt het alweer:

Vervloekt de dag waarop ik ben geboren,
vervloekt de dag dat mijn moeder mij het leven schonk.
(Jer 20, 14)
 

Jeremia’s verhaal is er een van heel contrasterende gevoelens, van vele keringen: van wanhoop, de ervaring van onverdraaglijke onrechtvaardigheid in de wereld, van machteloosheid ten aanzien van het machtsspel van de groten (Assyrië en Babylonië destijds; andere globale krachten en economieën nu)  naar de gedachte / de ervaring dat de Heer toch redt en gerechtigheid bewerkt. Van heel intense gevoelens, mood swings, ja zelfs niet zonder enige paranoia.

 

‘Ik hoor velen fluisteren: Daar heb je ‘Ontzetting-overal’. ;.. Al mijn vrienden willen niets liever dan mij ten val brengen… Ze zeggen: Misschien laat hij zich misleiden; dan overmeesteren we hem en kunnen we ons op hem wreken…’  

 

’t Kan dus verkeren in het gemoed. Nuttig om te onthouden, maar de meer fundamentele boodschap is: gezonden worden heeft spiritueel te maken met een van binnenuit gezonden worden, een innerlijke bevel, een innerlijk vuur (positief gezegd) – iets wat in de diepte aan ons gebeurt. Fundamenteel zijn we gezonden om te worden wie we au fond zijn. Het gaat dus om iets anders of meer dan de order die we van een hogere in rang ontvangen,  ook al zullen in dat proces ook uiterlijke bevelen en maneuvers van mensen een rol spelen, soms als stimulans, soms als obstructie en obstakel ten aanzien van wat we als onze zending aanvoelen maar waardoor ze juist uitgezuiverd kan worden. Net zoals liefde ook fundamenteel een innerlijk bevel betreft. Zending heeft fundamenteel te maken met onze persoon, met deze unieke persoon met zijn roeping. In die zin is zending niet inwisselbaar. Gezonden worden is van een andere orde dan met pionnen schuiven. Artsen gebruiken min of meer dezelfde medicijnen, maar het medicijn van hun persoon blijft uniek. Docenten kunnen dezelfde handboeken/artikels gebruiken, maar de ‘les’ van hun persoon blijft uniek. Geestelijke begeleiders kunnen dezelfde geestelijke richtlijnen volgen, maar hun persoon zendt een unieke boodschap uit.

 

Vanuit die rol van de persoon wil ik nu naar het evangelie van vandaag kijken.

 

JEZUS

 

In het evangelie zendt Jezus zijn leerlingen, en ze worden bij name genoemd. Twaalf namen, Judas incluis. Twaalf slaat ook op de twaalf stammen ttz op het hele volk. Ieder is bij name, persoonlijk, uniek gezonden. Essentieel gaat het erom onreine geesten uit te drijven en ziekten en kwalen te genezen. Eigenlijk zegt hij verder niet wat ze precies moeten doen. Eerder gaat het over welke attitudes hun persoon moet uitstralen. Niet gewapend met allerlei technische middelen of strategieën, maar met hun persoon die ondermeer – naast gratuïteit en aandacht voor wat (in)gegeven wordt op het moment zelf - rust mag/moet uitstralen: wees niet bang. Drie keer komt het voor in het stukje van vandaag.

 

  1. ‘Weest niet bang voor de mensen’
     
    Weest niet bang voor de spot, de afweer, de negativiteit van de mensen, de schrik ‘ouderwets’ te zijn. Want ‘Niets is bedekt of het zal onthuld, niets verborgen of het zal bekend worden.  Dat hoor ik als: de mensen zijn drager van een diepte, van wat ze echt waardevol vinden, van wat ze echt gekwetst heeft, van wat ze meer mens heeft gemaakt en wat minder. Benader mensen – die niets van geloof willen weten blijkbaar - dan ook als drager van dat verlangen naar diepere menselijkheid en naar waarheid dwz een woord dat leven geeft omdat het juist en liefdevol zegt wat in de mens leeft. En dat verlangen, dat gemis ook, zal vroeg of laat – vaak laat – onthuld worden.
     
    Maar hoe ontvankelijk zijn we zelf voor die waarheid, dat verlangen naar menselijkheid in de mens? Daarom moeten we het zelf meegemaakt hebben dat een woord de waarheid van ons leven vertolkte, moeten we zelf luisteren naar het verlangen in ons. ‘Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken.’  ‘Wat ik u zeg in het duister…’: kan verwijzen naar het duister van een kapel, van een gebedsruimte, maar ook naar het duister van ons eigen leven. In de duistere momenten komen we tot de kern, weten we ons naakt, is alles onthuld. Maar als we daarnaar durven kijken en luisteren en van daaruit spreken of luisteren naar mensen – en dat betekent vaak: met enorme mildheid – dan weten we ons gezonden.
     
  2. ‘Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden, maar niet de ziel. Vreest veeleer Hem die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel’
     
    Ik moest denken aan twee medebroeders.
    Fernando die dit jaar voor een sabbathical bij ons verbleef en binnen enkele maanden terug naar de Amazone vertrekt. Hij leefde tot nu toe in Manaus – nu plaats midden het Regenwoud  van een chic voetbalstadion voor het WK – in een favella-paalwoning langs de Amazone. Hij neemt het op voor de inigenes, de autochtonen die door ploegen van agressieve bedrijven bedreigd en niet zelden gewoon vermoord worden.  Toch straalt hij zoveel levensvreugde en positiviteit uit, en vindt hij wat we hier doen even belangrijk.
    Nog meer dacht ik aan Frans van der Lugt, nederlands jezuïet die begin april vermoord werd door  een vertakking van Al-Quaeda in de syrische stad Choms, belegerd door de troepen van Assad die de stad gewoon uithongeren. Van Frans, sinds 50 jaar aldaar werd nadien gezegd: “Hij was er voor iedereen. Van verschillende geloofsovertuigingen en van verschillende politieke stromingen…. In oorlogstijd is er altijd een polarisering. Je bent er met de een en tegen de ander….In zo’n omgeving is het belangrijk dat er personen zijn die dit weigeren. Die er zijn voor iedereen en die eerst de mens zien.. (…). Er is moed voor nodig om dit vol te houden, en een groot geloof.’
     
    Eigenlijk kunnen we er niet bij dat mensen zo ver gaan. En toch bezit ieder mens enorme spirituele krachten voor de plaats en de ’zending’ die hem of haar is toebedeeld.
     
    Martelaarschap, een bepaalde vorm van heroïek, lijkt ver van ons Belgisch bedje. Misschien zijn er niettemin discrete – verborgen maar reële - vormen van heroïek waartoe we als christen uitgenodigd worden. Soms vraagt het een zekere heroïek om niet voor de een of de ander te kiezen maar er proberen voor iedereen te zijn, wetend dat je toch nooit goed kan doen voor iedereen.  De heroïek van de nuance, van niet vallen in een extreem. Van te blijven kiezen voor menselijkheid, in een maatschappij die ook gekenmerkt wordt door zinloosheid, zelfdoding, geassisteerde zelfdoding.
     
    Zending is meer dan een functie/jobomschrijving. Het heeft te maken met ons wezen, met wie we in de diepte zijn, voorbij datgene wat we zelf kunnen verordenen – en die persoon is ook het medicijn dat mensen zal helen. Wees dus niet bang.