zondag 22 mei 2016

God is gemeenschap


Homilie gegeven voor de Universitaire Parochie van de KULeuven



op 22 mei 2016, Feest van de Drie-eenheid

 

Spr 8,22-31

Rom 5,1-5

 

Joh 16,12-15

 

Jezus zei tijdens zijn afscheidsrede: Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu niet verdragen. Wanneer Hij echter komt, de Geest derwaarheid, zal Hij u tot de volle waarheid brengen; Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar spreken al wat Hij hoort en u de komende dingen aankondigen. Hij zal mij verheerlijken, omdat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft. Ik zei dat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het mijne is.

 

 

God is gemeenschap

 

 

I. De grootste angst van de mens is allicht de angst om alleen gelaten te worden, om in de steek gelaten te worden, om niet gekend/erkend te zijn door een ander. "Het is niet goed dat de mens alleen blijft", staat er op de eerste bladzijden van de Bijbel. Het grootste verlangen van de mens is allicht om samen te zijn met een ander, om helemaal gekend en aanvaard te zijn door te ander en omgekeerd te kunnen delen in het leven van de ander, om te kunnen komen 'in de ander', in het lichaam, in de gedachten, de gevoelens, de vreemdheid, het werken en zwoegen van de ander. ‘Ik wil “erin komen”.’

 

In dat verlangen zit tegelijk dat ik mezelf blijf en zelfs meer word. Ik verlang in de ander te komen maar niet om erin op te gaan. Want als dat gebeurt, verlies ik mezelf, heb ik eigenlijk geen weet meer van dit samenzijn, kan ik niet meer genieten. Er kan een verlangen ontstaan om alles met elkaar te delen en tegelijk toch onderscheiden te blijven, zichzelf te zijn/worden. Een en toch onderscheiden.

 

Er is, met andere woorden, een enorm verlangen in de mens naar gemeenschap. We kunnen dan denken aan de gemeenschap met twee mensen, maar hetzelfde geldt op een andere manier voor een gemeenschap met meerderen bv. voor een gemeenschap van religieuzen, van gelovigen (Kerk-gemeenschap): je bent allen wel door hetzelfde bezield maar wat dat in het hart van elk lid van de gemeenschap eigenlijk betekent daar kom je zo maar nu en dan eens, met een glimp dan nog, bij. Maar dat verlangen is er wel om dichter te komen bij: wat houdt ons hier eigenlijk samen, wat is onze gemeenschap nu eigenlijk?

 

Of het nu om een gemeenschap met twee of met meerderen (hetzij als religieus, hetzij niet) gaat, als het echt gemeenschap is, zal die gemeenschap naar buiten willen treden, zal ze zich openen naar derden: naar een kind, naar hen die gemeenschap missen... Hoe mooi de intimiteit van een kleine gemeenschap ook kan zijn, ze zal haar eigen verlangen ontrouw zijn als ze op zichzelf gesloten blijft. Gemeenschap is geen symbiose, geen totale fusie, of kan toch nooit blijvend symbiotisch zijn. Neen, ze vloeit over naar anderen.

 

II. Ik geloof dat wij over deze dingen spreken wanneer wij in de christelijke traditie zeggen dat God drie-één is. Niet eenvoudig, maar ik probeer het. God is gemeenschap, samen-zijn, een andere verwoording van: God is liefde. De liefde bestaat immers in wederzijdse mededeling, zoals ook Ignatius het in zijn 'Beschouwing om tot liefde te komen' zegt. God is gemeenschap en waar echte gemeenschap is, daar is God. We zingen het soms: ’Ubi caritas et amor Deus ibi est’. In het Nederlands van onze liedbundel: ‘Waar vriendschap is en liefde, daar is God. ‘Daar is God’: niet alleen als ‘passant’, aanwezige (daar is God); neen, dat is God.

 

God is Vader, Zoon en Geest, zeggen we liturgisch. Ik denk dat de termen niet het belangrijkst zijn, we zouden in onze gendergevoelige tijd ook kunnen spreken van God als  ‘de Moeder, de Dochter en de heilige Fee’ zoals medebroeder Jacques het wel eens lachend uitdrukte thuis. Dat kan choqueren maar misschien slaat daarop de openingszin van Jezus vandaag: “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog niet dragen. Wanneer Hij echter komt, de Geest der waarheid, zal Hij u tot de volle waarheid brengen.” Waarheid klinkt hier niet als een statisch gegeven, maar als een proces - een proces in een gemeenschap. We hoorden daarbij die merkwaardige zin: ‘De Geest zal niet uit zichzelf spreken maar spreken (‘zeggen’ in de recentste vertaling) al wat Hij hoort en u de komende dingen aankondigen.’ Met andere woorden: de Geest heeft te maken met luisteren naar elkaar, naar wat gebeurt en onderscheiden waar het naartoe gaat.

 

Het belangrijkste is dus mijns inziens niet de terminologie (vader-moeder, zoon-dochter, geest-fee die cultuur- en tijdgebonden is) of het aantal termen zelfs (waarom drie, waarom geen zeven?). Belangrijker lijkt me dat de drievuldigheid het inzicht vertolkt dat God niet op te sluiten is in zijn hemel maar gemeenschap wil met ons. God is mens geworden, neemt onze realiteit ernstig, hij heeft te maken met uitwisseling. Dat klinkt in de taal die Johannes gebruikt: al wat de Vader heeft is het mijne, zegt Jezus (o.a.) in zijn afscheidsrede, en de Geest zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft. De Geest van deze, onze gemeenschap (die niet uit zichzelf spreekt maar ‘alleen’ zegt al wat Hij hoort…) zal duiden wat Het Woord in de Blijde Boodschap nu en in de toekomst kan betekenen.

 

Als wij over de drie-eenheid spreken, spreken wij dus niet over hoe God op zichzelf is, gescheiden van ons. Hoe zouden wij daarover trouwens kunnen spreken? Wat zouden wij daarvan weten? Neen, wat wij zeggen over God, is precies maar mogelijk omdat Hij gemeenschap is en zich mededeelt: in de historische figuur van Jezus Christus, in wie wij zogezegd alles weten over God - wie Mij ziet, ziet de Vader. God deelt zich mede in Jezus, maar natuurlijk ook in al die mannen én vrouwen van goede wil die geweten of ongeweten delen in die gemeenschappelijke Geest, ondermeer hier in deze gemeenschap.

 

En tegelijk hebben we het aanvoelen niets te weten: God blijft verborgen. Anders gezegd, wij zien in de zoon wel de vader - "'t is helemaal zijn vader", of zoals een theoloog het mooi uitdrukte: “het Woord is sprekend zijn vader” - maar wij zien de Vader niet. Dat behoedt ons ervoor te pretenderen dat wij exact weten wie God is.

 

III. Het gaat in de richting van: God is gemeenschap, de mens is gemeenschap. Maar het is een doorkruiste gemeenschap.

 

Wij zien die mooie gemeenschap feitelijk vaak niet. Dat drukken we uit met woorden als: ‘In den beginne was de gemeenschap (ook in God zelf volgens het verhaal van het boek Spreuken)...’, in beginsel, in principe, in ons oerverlangen, ‘in your dreams’ is er gemeenschap, maar vaak is die niet te zien. De gemeenschap van koppels, van het gezin, de gemeenschap van religieuzen, de kerkgemeenschap, de Belgische gemeenschappen, de Europese gemeenschap, de wereldgemeenschap, zij worden doorkruist door onenigheid, door geweld en haat, door onbegrip, door miskende verwachtingen etc De weg naar echte gemeenschap is een lijdensweg: er is niet alleen lust maar ook last.

 

Ook dat heeft God met ons gedeeld. Hij heeft zichzelf overgeleverd aan de dwalingen van de menselijke vrijheid, want zonder vrijheid is er geen echte gemeenschap mogelijk. Daardoor heeft God zichzelf als het ware in gevaar gebracht: "Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Deze zin van de Mensenzoon, de Zoon, is door zoveel mensen en volkeren in oneindige variaties herhaald.

 

Wij blijven verlangen naar, hopen op echte gemeenschap. Als wij spreken over drie-eenheid spreken wij uit dat dit verlangen gegrond is. Zoals Paulus het zegt tot de Romeinen, en nu tot ons: "En de hoop wordt niet teleurgesteld want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken." Die hoop drukken we uit telkens we hier samenkomen in de naam van de Vader, de Zoon en de Geest.