maandag 23 december 2013

Kerstmis: Hoe is't God's mogelijk?

Op zondag 22 december gaf ik volgende homilie voor de zondagsgemeenschap van de Universitaire Parochie van Leuven bij het evangelie van de vierde zondag van de advent (jaar A)

Matteüs 1,17-24:

[18] De herkomst van Jezus Christus was deze. Zijn moeder Maria was verloofd* met Jozef, en voordat ze bij elkaar gingen wonen, bleek zij zwanger te zijn van de heilige Geest. [19] Jozef, haar man, was een rechtvaardige. Omdat hij haar niet in opspraak wilde brengen, kwam hij op de gedachte om in stilte van haar te scheiden. [20] Terwijl hij dit overwoog, verscheen hem in een droom* een engel van de Heer, die zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang uw vrouw Maria bij u te nemen, want wat bij haar tot leven is gewekt, is van de heilige Geest. [21] Ze zal een zoon krijgen en u moet Hem de naam Jezus geven, want Hij is degene die zijn volk zal redden uit hun zonden.’ [22] Dit alles is gebeurd opdat vervuld* zou worden wat door de Heer bij monde van de profeet gezegd is: [23] Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren,
en ze zullen Hem de naam Immanuël geven,
wat betekent: God met ons.
[24] Toen Jozef uit zijn slaap wakker werd, deed hij zoals de engel van de Heer hem had opgedragen. Hij nam zijn vrouw bij zich

 
We zijn (in de laatste rechte lijn naar) Kerstmis. Dat is duidelijk. Met Kerstmis vieren we de menswording van God. Wat dit betekent is iets minder duidelijk. Het heeft allicht iets te maken met authentieke menswording: wat is meer mens worden in ‘christelijk’ perspectief; waar wordt de ware mens geboren?

 
De tekst van vandaag wil ons daarop voorbereiden. Wil ons helpen om te bespeuren waar God mens wordt. Een onmogelijk verhaal alweer dat ons helpt om de mogelijkheden van de realiteit te toetsen. Een vreemd verhaal dat toch onze ervaring kan verhelderen doordat er in haar dynamiek een aantal toetsstenen verscholen zitten.

Dat vreemd verhaal, het ‘kindsheidsevangelie’ van Matteüs is een reflectie – a posteriori, stroomopwaarts naar het onaanzienlijke begin - op het leven van Jezus van Nazaret. Een reflectie in miniatuurvorm, in pocketvorm, op het hele leven van Jezus en in die zin minder onschuldig, ‘naïef’, kinderachtig dan het lijkt. Een tweede naïeviteit.

Matteüs’ tekst begint met te spreken over ‘geboorte’: ‘De geboorte van Jezus Chistus vond plaats op deze wijze’: hier hadden we misschien de evangelielezing moeten stoppen, en het ieder zelf laten invullen….Het evangelie volgens mijzelf… Op welke wijze vindt de geboorte van Jezus Christus plaats… ‘door mij, met mij, in mij’, ‘door ons, met ons, in ons’?

Het Griekse woord dat in de liturgie vertaald werd als ‘geboorte’ maar elders als ‘herkomst/afkomst’, is‘génesis’: dit woord geeft meer het gevoel van een proces (een genese) en voert meer naar de oorsprong dan naar de ‘outcome’, geboorte; en zo is het ook. Inderdaad is er verderop in onze passage nog geen sprake van geboorte, maar wel van zwangerschap, wat ons voert naar de oorsprong en naar wat die zwangerschap teweeg brengt en betekent.

Daarin zien we hoe Jozef ziet (kort) , oordeelt (lang) en handelt (kort). Zien hoe Jozef hiermee omgaat.

 

ZIEN


We beginnen bij een feit, of liever ‘een gegeven’: de onverwachte verwachting van Maria; een zwangerschap, een wonderlijke zwangerschap, een nieuw begin van leven, een ‘innovatie’. Waar zien we nieuw leven dat op een wonderlijke wijze ontstaat, of dat voorbereid wordt?  Een kunstwerk, wetenschappelijk innoverend onderzoek (M.S….), een nieuwe attitude, een nieuwe denkrichting of een nieuw begrip (‘resilience’), een nieuwe vorm van solidariteit of samenleven, een nieuwe vorm van financieren (destijds ‘Hefboom’: hoe armen, bepaalde initiatieven slagkracht geven…), een nieuwe aandacht bijvoorbeeld oog voor de slachtoffers van seksueel misbruik, een nieuwe paus, en ja natuurlijk: elk nieuw kind…

Bij dit alles willen we hier de aandacht op trekken:  ergens is er iets nieuws, iets ‘on-gehoords’, ‘on-geziens’, ‘on-tastbaars’ aan de hand (geweest) ‘Zij was zwanger van de heilige Geest’. Het staat er zo heel simpel. Vanwaar halen ze het? Ja, vanwaar halen ze het? Hoe is de kunstenaar, de wetenschapper, de groep, de oubollige kardinalencurie (wie had zo’n pausfiguur verwacht?) op dit idee gekomen? Het is hem of haar ergens gegeven… De eenvoud van het gegeven dat iets nieuws is ontstaan. De novo. Met niets van niets. Met ‘heilige Geest’. Genitum, non factum in het oude Credo: geboren, niet gemaakt.

Wel moet de Geest een gunstig terrein vinden: Jozef en Maria waren al verloofd, zij was al uitgehuwelijkt maar ze woonden nog niet samen. Ze waren al geëngageerd, wat hen openstelde voor iets nieuws. Er was al een beloftevol begin, ze waren vol van belofte. Op die manier kan iemand al een tijd aan een tekst werken, was hij of zij ermee bezig, maar is het lang pure transpiratie tot er een écht nieuw idee, een inspiratie binnenkwam. Je kan jarenlang timmeren aan de weg, naarstig maar zonder veel vrucht, en dan komt er plots schwung, een beweging; of jarenlang doe je onderzoek en dan komt er een doorbraak, vaak door een zogezegd ‘toevallige vondst’ of associatie… Vanwaar komt het?

Een uitnodiging om de zin ‘Hoe is het mogelijk?’ niet enkel te verstaan als ‘Hoe zit dat in elkaar?’ maar te beseffen dat we veel leven missen als we ‘Hoe is het mogelijk?’ niet ook verstaan als een kreet van verwondering dat aan elk van ons ideeën die reëel worden, worden gegeven, ze worden in ons geboren. Genitum non factum. Een uitnodiging om ons leven van mensen na de Verlichting niet alleen door oplosbare vragen te laten beheersen – hoe gaan we ons leven organiseren? Hoe gaan we onze deadlines respecteren? Hoe gaan we financieel rondgeraken? Tot en met: Hoe geraak ik letterlijk in verwachting?... – maar meer door onoplosbare vragen: wat is de oorsprong en betekenis van dit nieuwe leven, van dit nieuwe gegeven?

 Dat vraagt Jozef zich af. Hij probeert tot een beoordeling te komen.

 
OORDELEN:

In het ‘oordeel’ van Jozef  komen 3 existentiële ‘toetsstenen’ aan bod: de ervaring heeft iets schandaligs – het heeft iets van een droom – het ligt toch in de lijn van de verwachting.

 
Eerste toetssteen: Dat nieuwe heeft iets zo ongehoords dat het in eerste instantie shockeert, schandaliseert zodat de mens die trouw aan de traditie het goede zoekt, die ook gelovig zoekt, geneigd is om er discreet afstand van te nemen. ‘Jozef (verloofd, maar nog niet samenwonend) dacht erover in stilte van haar te scheiden om haar niet in opspraak te brengen - al heb ik dit laatste nooit goed begrepen want als Jozef zijn huwelijksengagement opzegt via een scheidingsbrief (wat zijn recht was als ‘bedrogen’ verloofde) loopt Maria nog steeds het gevaar gestenigd te worden en wordt zij geslachtofferd; Matteüs wringt zich in bochten, zoals hij wel eens meer doet om het verhaal te doen kloppen…’

 Ik denk aan Darwin, die gelovig was, en scrupules had omtrent zijn evolutie-ideeën. Maar ik denk ook aan de scrupules van kerkmensen om de goede aandacht voor seksueel misbruik in stilte, in de doofpot te smoren. ‘Heilige geest’ betekent niet noodzakelijk dat er niets shockerends in de lucht hangt.

 
Tweede toetssteen: Maar dat ongehoorde heeft ook iets van een droom. In de overweging, in de onthutsende gedachte, proeft de gelovig zoekende, degene die overweegt, ook iets van een droom. In een droom verscheen hem een engel – een boodschap(per) – van de Heer die sprak: ‘Wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen;…’ Aan de boodschap van de engel Gabriël aan Maria in het evangelie volgens Lucas beantwoordt de fameuze boodschap van de engel aan Jozef in het evangelie volgens Matteüs. Wees niet bang om je verder te verbinden met dat nieuwe en ongehoorde want hier rust (de) heilige Geest op, want dit zal mensen redden uit het kwaad. Dit komt van de goede geest, van Gods geest die juist strijdt met de slechte geest. “Je bent zwanger van de heilige geest” verwijst niet naar een gynaecolgisch probleem maar misschien veeleer naar het gegeven dat iets nieuws niet van de slechte geest komt.

 In de aandacht voor de slachtoffers van seksueel misbruik in de kerk schuilt bijvoorbeeld de droom dat in de kerkgemeenschap eindelijk een echte, positieve plaats wordt gegeven aan het geheel van affectiviteit, seksualiteit en gender in plaats van dit alles in de doofpot van de stilte te laten.

 
Derde toetssteen: Die onmogelijke verwachting, dat nieuwe, de innovatie ligt toch ergens in ‘de lijn van de verwachting’. Dit nieuw leven, deze vorm van menswording is, hoewel revolutionair en in die zin ‘onverwacht’, vervulling van wat vroeger reeds als een gezagvol woord, een Woord van God werd opgevat. Bijvoorbeeld dat van Jesaja: ‘Zie de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, en men zal Hem de naam Immanuël geven: God met ons.’

Hoewel een nieuw zicht op lichamelijkheid en seksualiteit ‘nieuw’ zou zijn voor de kerkgemeenschap, ligt het toch in de lijn van de geschiedenis en de verwachting… Heeft kerstmis overigens niet alles te maken met lichamelijkheid?

 

ZIEN OORDELEN HANDELEN

 Eenvoudig overgaan tot de daad: zich verbinden met: ‘Ontwaakt uit de slaap deed Jozef zoals de engel van de Heer hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich.’ Punt. Na een lange worsteling, een soort ‘mystieke nacht’ met tegengestelde innerlijke bewegingen tussen schandaal en droom, tussen eerste en tweede testament, zet Jozef de stap.

 
BESLUIT:
 
Waar zien we in ons persoonlijk, gemeenschaps- of maatschappelijk leven nieuwe vormen van menswording ontstaan? Kunnen we ons verwonderd afvragen: Hoe is het in Gods naam mogelijk? En waar helpt deze lezing (zijn toetsstenen: iets schandaligs – iets van de droom – iets van de traditie?) ons om daarin authentiek mensenleven, toekomst, maw ad-vent bespeuren?

 

vrijdag 1 november 2013

Elk mens is een onuitgegeven boek…


Op 1 november  2013 gaf ik voor de Universitaire Parochie Leuven volgende inleiding en homilie bij Allerheiligen.

 
 Allerheiligen en Allerzielen vormen als het ware een kerkelijke tweeling; de laatste jaren heeft hun niet kerkelijk broertje Halloween uit Noord-Amerika de Plas overgestoken. Halloween, Allerheiligen, Allerzielen: het is een soort drievuldige benadering van de dood, midden in het seizoen van het afsterven, de herfst.
Halloween gaat er lachend mee om. Laten we er een grap van maken, iets karnavalesks, de dood bezweren met ironie, ja bijna cynisme.

Allerheiligen gaat om met lijden en dood vanuit het perspectief van de zaligsprekingen, dat is dan ook de evangelielezing op die dag. Allerheiligen is  niet zozeer het feest van alle officiële heiligen maar veeleer van alle mensen als potentieel heilig en soms ook in stilte effectief heilig, als in staat om zaligheid, soms ramp-zaligheid te beleven.
En dan is er zusje Allerzielen: na de ironie van Halloween en de zaligspreking van Allerheiligen, de herdenking van Allerzielen. Herdenking als bemoediging.

Op 1 november ligt het accent op Allerheiligen .
Elk van ons kent wel iemand waarvan hij of zij zegt: ‘Dat is een heilige’.. We zouden even aan die persoon kunnen denken en ons afvragen wat ons aanspreekt. Ik ken zo iemand. Hij heeft iets koppigs, irritants zoals vele heiligen. Zet door, maar steeds op een zachte, diepe manier – niet omwille van zichzelf, maar omwille van ‘de zaak’, van het heil van de mensen…  ik denk dat hij al veel afgezien heeft.

In de eerste lezing, uit de Apokalyps, horen we de fameuze zin: ‘Wie zijn dat in die witte kleren?’  De Heer antwoordt: ‘Dat zijn degenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit gewassen in het bloed van het Lam.’
‘Wie zijn dat in die witte kleren?’ Kard. Danneels schreef ooit een brochure met die titel naar aanleiding van de vermoorde kinderen. Maar het gaat ook over om minder spectaculaire ‘heiligenlevens’.

Zij die standhouden in hun relatie, soms vooral omwille van de kinderen. En zij die alleenstaand proberen recht te blijven, soms ook omwille van de kinderen.
Zij die blijven proberen om gemeenschap te vormen, te hebben, te beleven.

Zij die proberen genuanceerd te blijven te midden van de mediatieke of grootschalige pletwals. 
Enzovoort… Allen die prevelen: Geef ons gehoor en ga ons voor.


Lezing uit Apokalyps 7,2-4.9-14
[2] En ik zag een andere engel opstijgen van de opgang van de zon, met het zegel* van de levende God. Hij riep met luide stem tot de vier engelen, aan wie macht gegeven was om schade toe te brengen aan land of zee: [3] ‘Breng geen schade toe aan land of zee of aan de bomen voordat wij de dienstknechten van onze God met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben.’
     [
4] Daarop vernam ik het aantal getekenden*: honderdvierenveertigduizend* uit alle stammen van de Israëlieten    

 [9] Daarna zag ik een grote menigte*, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het lam, in witte kleren* en met palmtakken* in de hand, [10] en luid riepen zij: ‘De redding komt van onze God, die op de troon zetelt, en van het lam!’
     [
11] Alle engelen stonden rondom de troon, samen met de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich neer voor de troon en aanbaden God: [12] ‘Amen! Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank en eer en macht en sterkte aan onze God tot in alle eeuwigheid, amen!’
     [
13] Toen* richtte zich een van de oudsten tot mij en zei: ‘Wie zijn dat in die witte kleren en waar komen zij vandaan?’ [14] Ik antwoordde hem: ‘Heer, dat weet ú.’ Toen zei hij: ‘Dat zijn degenen die uit de grote* verdrukking komen, die hun kleren hebben wit gewassen in het bloed van het lam.


Elk mens is een onuitgegeven boek… geschreven in de palm van Gods hand

 
Het is weer Boekenbeurs: de hoogmis van het Nederlandstalige boek. Een grote menigte van boeken is er te zien: vele tienduizenden. Het kunnen er misschien 144.000 zijn zoals de 12 x12.000 uit de stammen van Israël in het visioen van Johannes in de Apokalyps.

Een mens is als een boek, maar niet elk boek wordt uitgegeven. Een officiële heilige is als een boek dat af  lijkt, uitgegeven wordt …en soms uitgelezen.

 Een boek heeft iets ‘afs’. Het sluit iets af, zoals iemand ook maar officieel heilig verklaard wordt als zijn of haar leven ‘af’ is. Door dat ‘affe karakter’ heeft het ook iets aantrekkelijks, of kan men het zelfs benijden. Iemand heeft ‘iets’ verwezenlijkt en dat kan je zien, lezen, met naam en toenaam. Die indruk van ‘afheid’, dat is natuurlijk schijn, schijn-heiligheid. De auteur weet maar al te goed dat de weg naar dat propere eindresultaat vaak niet zo proper was. Elk boek is ‘onaf’; het drukt nooit alles uit wat men wil zeggen.

De meeste mensen schrijven geen boek of over hun leven wordt geen boek geschreven. Maar de meeste mensen zeggen wel eens: ‘Ik zou er een boek kunnen over schrijven’, hoewel ze dat dan meestal niet doen. ‘Ik zou er een boek kunnen over schrijven’: meestal bedoelt men dan dat er heel moeilijke dingen gebeurd zijn – de tragiek van de zaligsprekingen - en hoe men dat overleefd heeft. En het meeste daarvan wordt niet geschreven, en zelfs niet verteld. De meeste mensenlevens zijn zoals we dat zeggen ‘onuitgegeven’. ‘Dit is “onuitgegeven” – het Franse c’est inédit laat nog beter aanvoelen wat ik hier wil evoceren. Met het woord ‘onuitgegeven’ drukken we ook uit dat er iets speciaals, iets ongelooflijks, iets totaal nieuws, kortom iets heiligs is.

Die onuitgegeven boeken vormen – in mijn lezing van het visioen van de Johannes – ‘die grote menigte die niemand tellen kan uit alle rassen en stammen en volken en talen.’ Dat zijn zij in witte gewaden: de witte bladzijden, de massa van ongeschreven boeken als het ware.

Boeken bieden ook perspectief. Perspectief: ik zal kunnen lezen; ik zal deze avond voor het slapen gaan iets kunnen lezen. Het perspectief ’s avonds te zullen verwijlen in de wereld die opgeroepen wordt in een goed boek – of het nu om een heiligenleven, een thriller of een roman enz. gaat – geeft uitzicht aan de soms zware of kleurloze dag. Zo kan ook het vooruitzicht van het verwijlen bij een inspirerend figuur, een heilige – wie weet -, bij Jezus in een meditatief moment perspectief bieden. Daarom misschien heet bidden in het Westvlaams soms ‘lezen’: we gaan een beetje ‘lezen’… lezen over, over-lezen met Jezus.

De Heilige bij uitstek, schreef zelf nooit een boek maar zijn perspectief was wel: ik ben geschreven in de palm van Gods hand. Elk mens is een onuitgegeven boek, geschreven in de palm van Gods hand. Dat is een fundamenteel bemoedigende boodschap en dat is precies wat dat vreemde laatste bijbelboek, de Apokalyps, dat deze dagen gelezen wordt, wil diets maken.

Apokalyps werd geschreven voor christenen in bange dagen, vervolgd in klein-Azië. Het slot spreekt van ‘Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. Maar in wat voorafgaat staat het vol met schrikbarende beelden die bovendien erg symbolisch-cryptisch overkomen. Er wordt in code-taal over Christus gesproken. De drie kenmerken van de tekst - schrikbarend, cryptisch, bemoedigend – beschrijven ook goed onze cultuur.

Apokalyps: een schrik-barende tekst

Schrik-barend is de Apokalypstekst soms: zo is er bijvoorbeeld de draak die het pasgeboren kind van de Maagd bedreigt. En zo zijn bepaalde beelden van de dood in onze maatschappij. Een sterk gemedicaliseerde dood waarbij men niet zelden sterft in een geur van therapeutische hardnekkigheid, en niet van heiligheid of waardigheid; dood door dementering in onderbevrouwde rusthuizen, zelfdoding, geassisteerde zelfdoding, gezinsdrama’s; dood door natuurrampen en klimaatopwarming; … U kent de beelden in documentaires en films die je wel eens doen vragen: “Waar gaat dat…tja…‘eindigen’?”: Apocalypse now?

Apokalyps: een symbolisch-cryptische tekst: code-taal

Apokalyps is niet alleen schrik-barend, de tekst staat ook bol van hermetische visioenen en symbolen (‘het zevende zegel’). Onze tijd staat in zekere zin ook bol van visioenen en symbolen – is er ooit een tijd geweest met meer van dat, gezien alles wat bijvoorbeeld gebeurt op vlak van films en media… En hoe vreemd het ook lijkt, je kan, zoals in de tijd dat Apokalyps werd geschreven, publiek nauwelijks over Christus spreken, maar toch kan je bepaalde fenomenen, symbolen en visioenen lezen, ‘de-coderen’ met een eigenzinnige religieuze-christelijke bril en daar inzicht, bemoediging en troost uit putten.

Ik denk ondermeer toch dat in de palliatieve zorgbeweging en in de vernieuwde aandacht voor rouw meer ruimte is voor het ‘visioen’ en de beleving van de zaligsprekingen, ook al wordt daar zelden of nooit Jezus Christus vernoemd.

Ook helpt het om fenomenen vanuit de diepe behoefte van de mens aan rituelen en religie – ver-binding – te bekijken. De mens is een ‘dier’ (er treden overigens veel dieren op in de Apokalyps) dat symbolen en rituelen nodig heeft ook als de klassieke het vaak niet meer doen.  Er zijn ‘rituelen’ waar je ze niet verwacht: medische technologie bijvoorbeeld heeft een rituele betekenis. Een aantal chemotherapieën, veel infuzen en sondes, kunstmatige voedingen en stamcellen hebben (ook) een diep symbolische betekenis, want die ‘levenslijnen’ kanaliseren letterlijk onze angst voor eindigheid en lijden. Het helpt me om milder te kijken naar het fenomeen van therapeutische hardnekkigheid en technologische inzet.

 
Apokalyps: een bemoedigende tekst:

De Apokalypstekst klinkt tenslotte niet alleen schrikbarend en symbolisch-cryptisch maar soms ook expliciet bemoedigend.  De tekst spreekt in hoofdstuk 21van ‘God-met-ons’, ‘Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’, van: ‘Zie, ik maak alles nieuw’, van ‘En de dood zal niet meer zijn’. God-met-ons: God is opgedoken waar je hem nooit had verwacht: in Nazaret en Betlehem, in een stal. Dat verhaal van Jozef, Maria en het kind Jezus, God-met-ons zie je opduiken waar je ’t niet verwacht: niet meer in een heilig boek dus, maar in een film, bijvoorbeeld in ‘The Broken circle… breakdown’. Misschien zal je ‘m.

Hard, theatraal-overdreven die film, en toch hangt er een zweem van positiviteit, met veel geluid en instrumenten die nooit ver weg zijn, zoals in de Apokalyps. Je ziet een soort postmoderne Jozef en Maria – een koppel waar letterlijk en figuurlijk muziek in zit, en allerlei standjes, wonend aan de rand van de maatschappij.

Ze krijgen een onverwacht, zelfs ongewenst maar liefdevol bejegend dochtertje dat uiteindelijk een vreselijke dood sterft aan een leukemie – waar we ook de grote medisch-technologische ‘rituelen’ zien. De mama ligt als een piëta in bed met haar dode dochtertje  – hart dat doorboord wordt zoals voorspeld door Simeon aan Maria. Het rouwproces trekt de beide ouders uiteen - hoe komt het overigens dat we in het evangelie nooit meer iets horen van Jozef? Het lijden lijkt in de film de liefde te ‘breken’ (The broken circle…breakdown), doordat men elkaar beschuldigt, wat de moeder zelfs tot suïcide drijft.

Is alles kommer en kwel? De film eindigt toch op een positieve-optimistische noot (letterlijk dan) wanneer de vader met zijn muzikale maten onder tranen vrolijke blue grass muziek speelt wanneer het beademingsapparaat van de jonge moeder wiens hersenen door de suïcidepoging al te zeer beschadigd zijn, wordt stilgezet.

De film is doorspekt met de nu zo populaire tattoos op het lichaam van de vrouw: ook ‘schrikbarende’ beelden met op het einde toch een ‘blijde boodschap’ zelfs midden de suïcide: ‘Maria’ heeft de nieuwe namen voor haarzelf en haar man op haar lichaam getatoeëerd: Monroe & Alabama: het doet me denken aan Apokalyps 21 (eerste lezing van Allerzielen): ‘Ik zal hem een wit steentje geven en op dat steentje staat een nieuwe naam geschreven, die niemand kent’, een ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde’ ‘zie ik maak alles nieuw’… Uitdrukkingen van de onverwoestbare neiging tot geloof, hoop en liefde in de mens, over de grens van de dood heen. Het ‘kleine meisje hoop’ tussen de grote zussen geloof en liefde (zoals Charles Péguy het uitdrukt), letterlijk en figuurlijk in deze film.

En als u het een beetje overdreven vindt om die film met het evangelie te verbinden: lees dan het evangelie van Allerzielen waarin Jezus stervend als een foute mens op het kruis een luide kreet geeft… en de Geest. En ‘Toen scheurde het voorhangsel van de tempel van boven tot onder in tweeën’: dwz God ontsnapt als het ware uit het heiligdom van de tempel, uit het instituut, voorgoed. God is van iedereen – de Heilige is van iedereen, Allerheiligen - ook van deze ‘goddeloze’ wereld en daar is Hij/Zij met ons voor wie het waagt te lezen en te decoderen. En dat vind ik fundamenteel bemoedigend.

 

zondag 6 oktober 2013

NIEUW: geactualiseerde versie van Moe van het moeten kiezen

Samen met Ria Grommen actualiseerden we Moe van het moeten kiezen, een boek dat in 2005 verscheen en sindsdien vijf drukken kende. Dit is dus een zesde, helemaal herwerkte druk.

Moe van het moeten kiezen

Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking
Over de mentale kies-pijn van de moderne mens
Over het boek
We leven in een tijd die enorme kansen en keuzes biedt: alles kan, alles mag. En toch zijn nooit eerder zoveel mensen depressief geweest.
Palliatieve-zorgarts Marc Desmet en psychologe Ria Grommen leggen in dit boek de oorzaken van dit probleem bloot. De kern van hun stelling is dat de zelfbeschikking van de hedendaagse mens een mythe is. De mens is niet tot alles in staat, maar dat hoeft ook niet.
In hun boek tonen zij hoe het anders kan: ales de mens opnieuw de band met zijn innerlijk en met zijn sociale omgeving kan herstellen en verdiepen, dan kan hij gemakkelijker omgaan met dat overaanbod van keuzes en prikkels. Zij houden daarmee een pleidooi voor zelfbeschikking)-in-verbinding.
Marc Desmet is arts en jezuïet. Hij is bekend van zijn bestsellers Is lijden mensonwaardig? en Liefde voor het werk in tijden van management. Hij studeerde filosofie aan het Centre Sèvres te Parijs en geneeskunde en theologie aan de KU Leuven. Van 1992 tot 2006 was hij teamlid van het Centrum voor Ignatiaanse Spiritualiteit Godsheide en sinds 1993 werkt hij als palliatieve-zorgarts in het Jessa Ziekenhuis te Hasselt.
Ria Grommen behaalde haar doctoraat in de psychologie aan de KU Leuven en is tot 2012 docent geweest aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen. Zij is bijzonder geïnteresseerd in de wisselwerking tussen de psychische en de spirituele ontwikkeling van de mens.
 

woensdag 31 juli 2013

De vier liefdes


Tussen 20 en 29 juli 2013 begeleidde ik Geestelijke Oefeningen in ons Bezinningscentrum van Drongen. Op het feest van de H. Maria Magdalena op 22 juli gaf ik volgend commentaar op de lezingen.
 
 
Lezing uit het Hooglied 3,1-4:

Zij
[1]
’s Nachts op mijn bed zoek ik mijn zielsbeminde,
maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet.
 
[2]
Ik sta op, doorkruis de stad,
zoek op pleinen en in straten naar mijn zielsbeminde,
maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet.
 
[3]
Ik kom de wachters tegen die de stad doorkruisen:
‘Hebben jullie mijn zielsbeminde gezien?’
 
[4]
Nauwelijks ben ik ze voorbij, of ik vind mijn zielsbeminde!
Ik pak hem vast en laat hem niet meer los
voor ik hem binnengeleid heb in het huis van mijn moeder,
in de kamer van haar die mij het leven schonk!

Achter elke sterke man staat een sterke vrouw (en dat is dan niet hun moeder), zegt men wel eens.
Obama: Michèle
Koning Filip: Mathilde
Koning Willem-Alexander: Maxima
Jezus: Maria-Magdalena

Het Hooglied werd in de traditie vooral spiritueel gezien, in de joodse traditie als beeld van de verhouding tussen God en Israël, in de christelijke traditie van Christus met de kerk. Pas sinds het einde van de 18° eeuw ging men het Hooglied lezen als wat ze overduidelijk is: pure liefdespoëzie. Gelukkig maar! Een puur spirituele lezing zou jammer zijn voor een godsdienst van de incarnatie, van het vlees, van de menswording – In het begin was het Woord…. En het Woord is vlees geworden. De band tussen spiritueel en lichamelijk/seksueel wel wat nauwer aangetrokken worden. En we staan nog steeds niet erg ver in de kerk op dat punt, vind ik.

Wat zijn we – de mannen vooral dan ? – blij dat er ronduit erotische poëzie in de Bijbel staat.

Anderzijds: er bestaat geen concretere taal en referentie over de verhouding God-mens als die van de mensenliefde. In de menselijke liefde gebeurt God. We willen komen tot eenheid, tot ver-een-iging.

Misschien moeten we wel ontferming vragen omdat we daarin te weinig geloven.


Uit het evangelie  volgens Johannes 20,11-18:
 
Maria stond buiten bij het graf te huilen. En terwijl ze zo huilde, wierp ze een blik in het graf [12] en zag daar twee in het wit geklede engelen zitten, de een aan het hoofdeinde, de ander aan het voeteneinde van de plaats waar Jezus had gelegen. [13] Ze spraken haar aan: ‘Waarom huilt u zo?’ Ze antwoordde: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd!’ [14] Na deze klacht keerde ze zich om en zag Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. [15] Jezus vroeg: ‘Waarom huilt u zo? Zoekt u iemand?’ In de mening dat het de tuinman* was zei ze: ‘Heer, als u het bent die Hem hebt weggenomen, zeg me dan waar u Hem hebt neergelegd; dan kan ik Hem laten halen.’ [16] Jezus zei: ‘Maria!’ Ze keerde zich nu naar Hem toe en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat is het Hebreeuws voor: meester.) [17] ‘Houd* Me niet vast’, zei Jezus. ‘Ik moet nog opstijgen naar de Vader. Ga liever naar mijn broeders en zeg hun: “Ik stijg op naar mijn Vader die ook jullie* Vader is, naar mijn God die ook jullie God is.” ’ [18] Daarop ging Maria van Magdala aan de leerlingen verkondigen: ‘Ik heb de Heer* gezien’, en ze vertelde hun wat Hij tegen haar gezegd had.

 

Homilie:

De Geestelijke Oefeningen zijn een methode om iets meer kans te hebben om te ontdekken/proeven wat je eigenlijk, maar toch niet echt weet : God is liefde. Vandaar dat de laatste – maar dan ook pas de laatste - Geestelijke Oefening heet: beschouwing om de liefde te verkrijgen. Daar zal ik bij uit komen langs een, vergeef mij, een al te lange in- en omleiding.

 De liturgie van het feest van Maria Magdalena plaatst de bekende ontmoeting van de verrezen Jezus met Maria Magdalena in verbinding met de vrouw die in het Hooglied haar lief zoekt en maar niet vindt, en dan toch vindt. Velen aanzien Maria Magdalena als het ‘lief’ van Jezus en hier en daar wordt zelfs gewaagd van kinderen en een afstamming van dit ‘koppel’. Of dat de code is die we moeten lezen in dit verhaal laat ik terzijde. Maar laat mij proberen te zien hoe deze tekst in de context van Geestelijke Oefeningen ons kan inspireren.

De drie sterke liefdes

Als het waar is dat God liefde is en dat het uiteindelijk om liefde, om iets moois gaat in ons geloof, dan is de mooiste referentie/metafoor de liefde en vriendschap tussen een man en een vrouw, althans voor een heterofiele persoon. Want is er wel iets mooiers in de ervaring dan liefde en/of vriendschap tussen man en vrouw? Ik denk het niet. Maar misschien is er ook niets fragielers dan dergelijke liefde/vriendschap (partnerliefde of in het grieks ‘eros’)

Anders dan de liefde tussen moeder/vader en kind, die ook prachtig is en zo diepgaand, maar zonder de gelijkwaardigheid van twee partners en in zekere zin meer onvoorwaardelijk dan de liefde tussen twee partners; Zoals de moeder van een pasgeboren kindje zei: ‘Je hebt dat kind onvoorwaardelijk lief’. (ouderliefde of ‘storgè’/zorg) Maar ouders lijden ook erg doordat ze kinderen liefhebben.

Er is nog een liefde: de ‘filia’. Ik ken met de jaren de affectie, de diepe vriendschap met enkele vrienden-medejezuïeten, en vind ik dat ook prachtig, enorm deugddoend, ik kom erin thuis, ja het kan mij ontroeren als ik er alleen maar aan denk, en toch kan dat niet de liefde tussen man en vrouw vervangen. Net zoals de affectie tussen Jezus en de geliefde leerling, de auteur van deze pericope overigens, niet die tov Maria Magdalena vervangt.

 De partnerliefde, de ouderliefde, de vriendschapsliefde: ze spreken ons sterker aan dan Gods liefde. Zo, wat zitten we hier dan te doen in deze retraite? Indien Gods liefde niet de menselijke liefde overtreft, althans ons niet op dezelfde sterke manier aanspreekt, wat zitten wij hier dan te oefenen? Waarom zitten we hier te kijken naar Jezus?


De vierde liefde

We zijn naar hier op retraite gekomen vanuit de begrensdheid van die op zich prachtige en soms sterk ervaren liefdes, vanuit nood aan verbreding: ofwel vanuit de positiviteit: diepe dankbaarheid en besef dat je goede dingen niet zelf kunt creëren, dat ze ook moeten gegeven worden; misschien vanuit de verwondering van ‘wat is de zin van al dat moois dat ik krijg’ of toch een ervaring van tekort – van nood aan ‘meer’ ondanks al dat moois; ofwel – vaker - vanuit de negativiteit en nood aan heling: het gekwetst worden in onze liefdes, in ons engagement, ofwel vanuit de gewoonte om retraite te doen maar misschien zonder liefde te ervaren. Wat is de ultieme zin van dit alles?

Wat leren ons de twee verhalen van vandaag, verenigd in de figuur van Maria –Magdalena? Wat leren ze over de verhouding tussen menselijke liefdes (partnerliefde, ouderliefde, vriendschapsliefde) en de liefde van en tot ‘God’?

Jezus is naar Jeruzalem gegaan. Waarom? Hij is daar gevangen  genomen, in een proces terecht gekomen en is gestorven op een vreselijke manier. Waarom? Waarom heeft Hij dat ‘om de liefde Gods’ gedaan – zoals we in Vlaanderen zeggen.  Wel, om de liefde Gods, is volgens mij het enige echte antwoord. Alleen: dat antwoord zegt niets. God is werkelijk liefde, dat heeft Jezus op een manier aangevoeld die weinigen – bijvoorbeeld Franciscus van Assisi - geschonken werd. Jezus merkte evenwel dat dit beeld van God als liefde volkomen verdwenen was in een religie van wetten en regels. Hij wou duidelijk maken dat God anders was, omdat Hij dit ervaren had. Dat was zo belangrijk voor Hem dat Hij er een proces en een kruisiging voor over had. Hij had immers ook NIET naar Jeruzalem kunnen gaan.

Die betekenis van Jezus’ leven, en vooral lijden en dood is echter maar langzaam doorgedrongen tot degenen die het hadden meegemaakt – zoals bij ons. Het duurde – het duurt nog steeds - tientallen jaren. Want was het niet absurd wat Hij gedaan had? En dan is iets doorgebroken van een besef en heeft dit – ook historisch – een enorme uitstraling gekend.

Het is niet van-zelf-sprekend, het is van-God-sprekend dat je begint te beseffen dat het werkelijk gaat om Liefde die ons draagt.

Maar hoe vertel je over zo’n omslag, over de doorbraak van die betekenis? Met een verhaal van de vrouw die het dichtst bij Jezus stond.

(1)   Vanuit haar verdriet: ze schreit bij het graf. Hij is dood en bovendien is het lichaam onvindbaar. Een verhaal van zoeken, niet vinden en toch vinden: zoals de vrouw in het Hooglied: Des nachts op mijn bed zoek ik mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet.. (3 keer in het Hooglied!)  Zoals in een retraite (en in het leven): vaak een kwestie van zoeken en al dan niet vinden….

Is het niet prachtig dat de eerste getuige van de verrijzenis, eensluidend in de vier evangelies, een vrouw is die de Heer liefheeft als een lief. Neen, ze herkende Hem niet dadelijk, maar ze ging wel naar Hem op zoek vanuit haar liefde en de heling die Hij reeds had betekend, ook al was hij nu dood. ‘Waarom schreit ge?’ vragen eerst de engelen en ook de onherkenbare Jezus – een schimmig verhaal! Het klinkt als een stilaan groeiend besef: ‘Heb je eigenlijk wel redenen om te schreien? Ja, maar…’ Er beweegt, keert al iets.

(2) Ze ziet Jezus staan zonder te weten dat Hij het is. “Liefde is – elementair -het uiterst moeilijk besef dat iets of iemand anders echt bestaat, schrijft Iris Murdoch (hoewel die overduidelijk bestaat) – liefdeloosheid is toch ‘iemand niet zien staan’. Die kering naar de liefde wordt vertolkt in Jezus die haar aanspreekt bij haar voornaam: Maria! Een persoonlijk aangesproken worden. En haar spontane reactie: ‘Rabbouni’: niet alleen herkent ze daarmee Jezus, maar erkent ze hem ook als Meester, als Leraar die met zijn onderricht en leven, met handen en voeten – zij het doorboord – heeft proberen duidelijk te maken dat God liefde is en waarom Hij naar Jeruzalem ging. Dat vat ze nu echt.
(3) Dan volgt de bevestiging: ‘Houd mij niet vast want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader’. Het verhaal heeft het over de verhouding tussen de Zoon en de Vader, de Abba die liefde is. Maria – de in haar liefde gekwetste, zoekende – beseft nu dat de Liefde waarover Jezus sprak, echt bestaat. Jezus’ intuïtie klopt, zegt haar ervaring. ‘Houd Mij niet vast’: houd niet langer het beeld van mij vast als iemand die een absurde dood stierf. Loslaten gaat eigenlijk zo in tegen de liefde, dus: Hou mij anders vast.

(4) Het wonderlijk effect van dat besef bij Maria Magdalena is dat ze zich inderdaad niet vastklampt aan het verleden maar zich naar de leerlingen wendt: dit besef van God als liefde wordt de motor van beweging om anderen hierover te spreken (zending heet dat dan); niet de juistheid van bepaalde religieuze of ethische principes.

Besluit:
Na (of onder) de partner-, de ouder-, de vriendschapsliefde is er de Christusliefde die een verbreding van de menselijke liefde inhoudt. Ze heeft vandoen met leven naar anderen toe vanuit het besef van een onderliggende liefde, van een liefde die het leven gunt aan iedereen – een liefde die dat wat in de partner-, ouder- en vriendschapsliefde aan verstikkends dreigt te zijn openbreekt, ruimte geeft en daardoor tot zijn recht laat komen. Mocht het zo zijn.

zondag 23 juni 2013

Euthanasie: zeg niet te vlug dat je weet hoe je Christus moet navolgen


HOMILIE 12° ZONDAG VAN HET C-JAAR 2013, 23 juni

Sint-Jan de Doper Kerk, Universitaire Parochie Leuven

 

Evangelie: Lucas 9, 18-24

[18] Eens was Hij aan het bidden, alleen zijn leerlingen waren bij Hem. Hij stelde hun de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ [19] Zij antwoordden Hem: ‘Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen dat een van de oude profeten is opgestaan.’ [20] Daarop zei Hij hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordde: ‘De Messias (de Gezalfde) van God.’ [21] Hij verbood hun echter nadrukkelijk hierover met iemand te praten [22] en zei: ‘De* Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden worden verworpen en ter dood gebracht; en op de derde dag zal Hij worden opgewekt.’ [23] Met het oog op allen zei Hij: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen. [24] Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden. [25] Wat immers baat het de mens als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?

 

“Gij zijt de Gezalfde van God”:

Hij verbood hun nadrukkelijk dit aan iemand te zeggen

 

(Inleiding) Werken met een bijbeltekst betekent toch vaak een partijtje worstelen, grieks-romeinse stijl voor zover ik altijd ook wel even naar de Griekse grondtekst kijk met daarnaast een Latijnse vertaling.  Zeker is het worstelen met de tekst van vandaag. Met Pasen en Pinksteren nog niet zo ver achter ons, en met de vakantie en wie weet een zomer  voor ons, krijgen we een zware tekst voorgeschoteld over lijden, verworpen worden, jezelf verloochenen, je kruis opnemen, je leven redden door het te verliezen en meer moois. Dat heet dan verlossing! Wat hiermee na een week vol euthanasie-actualiteit?

(Algemene stelling) Wel, misschien zit het bevrijdende, verlossende daarin dat we niet te vlug moeten zeggen dat we weten wat het betekent om de Mensenzoon te volgen. Niet dat dat ons ontslaat van enige radicaliteit, maar misschien bestaat die radicaliteit erin om radicaal in het niet definitief weten te gaan staan, op de kruising van tegengestelde waarheden en dynamieken die ons ahw kunnen ‘kruisigen’. Om in de dynamiek van de week te blijven: Wie meent bijvoorbeeld over euthanasie definitief te weten wat goed of slecht is? Een zeker ethische agnosticisme – ‘ik weet het niet’ - lijkt me soms juister al haal je daar geen pers mee. Wie zou durven beweren dat euthanasie in sommige gevallen geen verlossing betekent? Tegelijk: wie zou beweren dat de zelfgekozen dood als regel humaniserend is voor onze maatschappij als geheel?

Dat idee van niet weten halen we uit de tekst zelf, wat altijd een sterk argument schijnt te zijn. Op de vraag van Jezus: ‘Wie zegt gij dat Ik ben ?’ antwoordt Petrus: ‘Gij zijt de Gezalfde van God.’ En dan volgt: ‘Maar Jezus verbood hun nadrukkelijk dit aan iemand te zeggen.’ Waarom dit spreekverbod?  Omdat we niet te vlug zouden menen te weten wie de Gezalfde is, wat het betekent Hem na te volgen en zelf gezalfde te worden, en menen te weten wat daar verlossend in is, want daar komt veel meer lijden aan te pas dan we vermoeden op het ogenblik van een enthousiast begin: het vervolg van de tekst spreekt immers over Jezus’ toekomstig lijden en het lijden van degenen die hem daarin willen volgen op een of andere manier.

Maar het spreekverbod betekent misschien nog meer:  door de betekenis van de verlosser/verlossing al te vlug vast te pinnen op een bepaald kruis kunnen we daardoor onszelf de kans op verlossing ontnemen en ontmoedigd worden. En dat zou jammer zijn. Jezus zelf laat door zijn spreekverbod ivm met zijn identiteit als Gezalfde speling toe, vragen die opkomen – vanuit ons leven – bij Jezus’woorden. If Jesus is the answer, what’s the question? What are the questions ?

Ik heb er twee alvast: (1) Leidt de navolging van deze Jezus die blijkbaar ‘moet’ lijden, niet tot een zeker religieus fanatisme? (2) Hoe compatibel is de navolging van Jezus die zelfverloochening inhoudt, met zelfrealisatie en autonomie?

(Eerste vraag) Leidt de navolging van deze Jezus die blijkbaar ‘moet’ lijden niet tot een zeker religieus fanatisme? Dat is een vraag naar de vorming van onze religieuze identiteit. ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben (geworden)?... En wie zegt gij – mijn intieme vrienden - dat ik ben (geworden)?’ Wie ik ben wordt sterk bepaald door de context waarin we leven, door de normen die daarin heersen.  Onze identiteit wordt bijvoorbeeld sterk bepaald wordt door economische, neoliberale normen. De normen in Jezus’ tijd waren sterk bepaald door de joodse religie, incluis de idee van een Messias. Jezus was overduidelijk een jood ‘die weliswaar geen jota aan de Wet wou veranderen’, maar dan toch wel een ‘marginale jood’ bleek te zijn, naar de titel van een bekend exegetisch werk – A Marginal Jew. De nochtans strenge en indringende normen van zijn tijd werden in Hem doorbroken door iets anders. Hij werd gedreven door een soort verplichting, een innerlijk moeten – misschien kennen we dat zelf wel. Een innerlijke drang/dwang waarmee in zekere zin niet te negociëren valt, die mij in een ongelijke positie zet; omdat ik alleen haar (stem) hoor gaat het om iets ‘ongehoords’ dat zich zo sterk kan opdringen dat er geen ‘spel’ meer zit op mijn interpretatie, mijn betekenisgeving. Deze ‘ethiek’ draagt – dat voelt u zo – steeds het risico van fanatisme in zich. En fanatisme is nooit goed, zeker niet als ze religieus is – onze tijd illustreert dat maar al te goed. Twee heel verschillende zaken kunnen ons verlossen van dit fanatische.

Er zijn enerzijds normen die de asymmetrie van de innerlijke, ‘ongehoorde’ verplichting terug corrigeert en mij in zekere zin bevrijden van de innerlijke verplichting die mij vasthoudt. Misschien verrassend. Zo kan ik fanatiek tegen euthanasie zijn, maar  schept de politieke norm – toch in ons land – ruimte voor die mogelijkheid, wat vreemd genoeg een tegenstander van euthanasie ook wat kan verlossen. Doordat ik mij niet langer kan verschuilen achter: ‘De (burgerlijke) wet verbiedt het’, word ik – als ik eerlijk in mijn hart kijk - verlost van het gevoel bepaalde mensen die zwaar lijden en dit werkelijk willen, te gijzelen en is er publieke ruimte voor een gesprek over het ongeoorloofde.

En toch  kan er tegelijk iets in je zijn van: “Hier ben ik, ik kan niet anders, ik moet hier tegen protesteren…’ En zo is er iets extreems in de figuur en de keuze van Jezus.: “De Mensenzoon moet – in het Grieks het fameuze goddelijke ‘dei’ - veel lijden en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden – maw mensen van de norm - verworpen worden…” Toch is dat extreme van een bepaald type. En dat brengt ons bij het andere aspect dat behoedt tegen fanatisme. Het extreme bij Jezus wordt door iets heel moois aangedreven, de intuïtie namelijk dat God radicaal liefde en barmhartigheid is, dat elke mens gered moet worden, en niet dat de ongelovige moet gedood worden bvb – een liefdevolle Vader, Abba, degene tot wie Hij aan het begin van de evangelietekst van vandaag is aan het bidden is. Hij merkt dat de religieuze normen van het toenmalig religieus instituut dat godsbeeld verduisteren en daaruit groeit in Hem de verplichting om dit aan het religieus instituut duidelijk te maken. Maar dit gaat ‘m zijn kop kosten, dit heeft in zekere zin iets suïcidaals. Maar hij kan niet anders, Hij gaat vanaf datzelfde hoofdstuk 9 in Lucas recht naar Jeruzalem.

Dat radicale blijft actueel. Ik lees op Internet deze week over Edward Snowden: ‘Een 29 jarige analist gaf zijn hele leven op– zijn vriendin, zijn baan, zijn huis – door de klok te luiden over het schokkende PRISM programma van de Amerikaanse overheid – dat zij de afgelopen jaren hebben gebruikt om onze Skype berichten, Facebook posts en telefoongesprekken af te tappen.’ Waarom doet een mens dat? Of ik dacht recent in Praag aan Jan Palach die zichzelf in brand stak als protest tegen de Russische bezetting van Tsjecho-slowakije. Je mag jezelf niet in brand steken, en toch. Een zeldzame keer moet het zo spectaculair voor iemand, in de overgrote meerderheid van de gevallen beleven mensen die verplichting tot radicale liefde veel discreter, daarom niet minder reëel. Maar steeds stelt zich de onderscheidende vraag: wanneer moet ik deze radicale stap zetten en de norm, het ‘normale’ inruilen voor het extreme? Jezus is niet dadelijk naar Jeruzalem getrokken, pas ‘na 9 hoofdstukken’!

(Tweede vraag) Hoe compatiebel is de navolging van Jezus, die zelfverloochening en het dagelijks opnemen van zijn kruis inhoudt, met zelfrealisatie en autonomie? Onze cultuur van zelfbepaling lijkt natuurlijk haaks te staan op zelfverloochening. Maar onze zelfbepaling brengt zelf  heel wat lijden en last mee: we kunnen maar moeten ook bijvoorbeeld veel meer zelf kiezen op alle mogelijke terreinen van het leven. We mogen zelf bepalen of we kinderen willen of niet, of we een job willen of niet, of we willen scheiden of niet, we kunnen kiezen met wie we willen omgaan, we kiezen in zekere mate voor een druk leven van keihard werken. En dat geprakkezeer en georganiseer kan zwaar wegen. We hebben soms nood aan verlossing van onszelf. Zou het kunnen dat Christus volgen ook kan betekenen dat we de consequenties, het kruis van onze autonomie – die we zo liefhebben en als een groot goed beschouwen – dagdagelijks proberen op ons te nemen, en dat Christus volgen niet noodzakelijk een afwijzen van een doorgedreven autonomie impliceert?

Een voorbeeld uit mijn werk als palliatieve-zorgarts. Als arts, zorgverlener, familielid of vriend kom je tegenover mensen te staan met euthanasievragen die je misschien tegen de borst stoten. Kan jezelf verloochenen en je kruis opnemen ook betekenen dat je meegaat met mensen bij euthanasievragen tot en met de uitvoering daar waar je liever niet gebracht wordt, waarbij je soms zelf je eigen intuïties moet verloochenen? Of is de enige invulling van een evangelische moraal en van de zelfverloochening dat je je radicaal verzet tegen medewerking aan datgene wat in algemeen niet geoorloofd is, namelijk het moedwillig beëindigen van een leven/lijden? Misschien betekent je kruis opnemen en jezelf verloochenen je in de grijze zone begeven en ontdekken dat je daar humaniserend en verlossend aanwezig kunt zijn. Je openstellen voor de moeilijke vragen van zieken en als het dan toch moet, het zo goed en humaan  mogelijk helpen gebeuren, kan ook een radicale vorm van barmhartigheid inhouden. Toch blijft het zich uit protest radicaal terugtrekken van sommigen (‘Stop euthanasie’) – ook misschien vanuit het volgen van Jezus - juist mijn eigen houding van ‘collaboratie’blijven in vraag stellen, en het definitief antwoord , het ‘laatste oordeel’, opschorten.

(SV) Jezus Christus volgen kan verlossend zijn, dat geloven we. Maar misschien mogen we niet te vlug denken te weten wat dit inhoudt, of toelaten dat er meerdere invullingen zijn. En die speling kan reeds verlossend zijn.

Ik hoop dat ik onduidelijk genoeg was.

 

Marc Desmet sj