donderdag 9 november 2017

Harde Bijbelse taal en toch een zachte God


Maleachi, 1,14b-2, 2b.8-10:

 

"Ik ben een grote koning"

zegt de Heer van de hemelse machten

'en mijn Naam wordt gevreesd onder de volken.

Daarom geldt voor u, priesters, dit besluit:

"Wanneer gij niet luistert

en wanneer gij u niet bekommert om de glorie van mijn Naam"

zo spreekt de Heer van de hemelse machten

"dan laat Ik een vloek over u komen,

dan vervloek Ik de zegeningen,

die u gegeven zijn.

Gij zijt van de weg afgeweken

en hebt door uw lering velen laten struikelen;

gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan,"

zo spreekt de Heer van de hemelse machten.

Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt,

omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld

en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.

Hebben wij niet allen één Vader?

Heeft niet één God ons geschapen?

Waarom bedriegen wij elkaar dan

en schenden wij daarmee het verbond,

dat met onze vaderen is gesloten?

 

Matteüs 23,1-12

In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: "Op de leerstoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden. Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken. Alles wat zij doen doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen rabbi genoemd worden. Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar één Meester, en gij zijt allen broeders. En noemt niemand van u op aarde 'vader'; gij hebt maar één Vader, de hemelse. En laat u ook geen 'leraar' noemen, gij hebt maar één leraar, de Christus. Wie de grootste onder u is moet uw dienaar zijn. Alwie zich verheft zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden."

 


 

inleiding op de viering, uitmondend op de Kyrie (gezongen)

Ik ben in mijn gebed getroffen geweest door het contrast in het geheel van de lezingen die de kerk ons voorstelt dit weekend: enerzijds de confronterende toon van de eerste lezing uit de ‘kleine’ profeet Maleachi en het evangelie die we straks horen en waarin de hoogmoed en de inconsequentie van leiders wordt aangeklaagd; anderzijds de lieftallige toon van de tussenzang psalm 131 en Paulus’ stukje brief aan de Tessalonicenzen met telkens het beeld van de moeder die haar kind koestert:

Broeders en zusters, wij zijn zachtzinnig met u omgegaan als een moeder die haar kinderen voedt en koestert. Wij waren u zo innig genegen…; zo lief waart gij ons geworden.

In psalm 131 smelten de twee themata ineen, namelijk  hoogmoed die zachte moed wordt

Gij ik waan mij niet wijzer

ik weet mij niet meer dan een mens

keer mij niet af van mijn naaste

droom geen hoogdravende dromen

ik heb mijn bestemming erkend

mijn ziel is tot rust gekomen

 

een kind dat gedronken heeft

en rust aan de borst van zijn moeder

zo is mijn ziel in mij

Dat contrast tussen hardheid en zachtheid kan onze ervaring worden als we bidden met harde teksten en daar een zachte kern, een zachte God in ontdekken.

Paulus besluit zijn stukje met een wens die ook de onze zou kunnen zijn voor deze viering: dat wij het goddelijk woord niet ontvangen als een woord van mensen, maar als wat het inderdaad is: het woord van God dat werkzaam blijft in u die gelooft.


 

HOMILIE

De teksten

"Er bestaat een mooie anekdoteun bon mot zoals men zegt - over de katholieke denker Max Scheler, die veel heeft gepubliceerd over waarden en normen, maar op een mooie middag zijn papieren voor zijn college bij de hoeren had laten liggen, bij wie hij tijdens de lunchpauze op bezoek was geweest. Geconfronteerd met de discrepantie tussen zijn woorden en zijn daden antwoordde Scheler: "Ik ben als een wegwijzer; die wijst de richting zonder zelf in die richting te gaan." (uit een interview)

De wegwijzer gaat niet naar waar hij wijst. Daar moest ik aan denken bij de aanvang van het evangelie van vandaag. Op de leerstoel van Mozes hebben de Schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden.  

Het gaat er over integriteit, over ‘mens uit één stuk’ zijn, over overeenstemming tussen woord en daad. Niet gehinderd door dat soort integriteit durven niet integere leiders bovendien bundels te maken van ‘zware haast ondraaglijke lasten waarnaar ze zelf geen vinger uitsteken’. (Zoals mensen die besparingen zouden beslissen waarvan ze de last zelf nauwelijks gaan ondervinden) Jezus zegt raar genoeg dat we die woorden toch moeten onderhouden, hoewel ze ondraaglijk zwaar zijn.

In de eerste lezing lijkt het wat omgekeerd: de priesters worden hard aangepakt door de profeet Maleachi omdat hun ‘lering’ te populistisch is, teveel gebaseerd is op menselijke overwegingen en te weinig op Gods wegen zodat de mensen uiteindelijk mis-leid worden:

Gij zijt van de weg afgeweken en hebt door uw lering velen laten struikelen; gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan," zo spreekt de Heer van de hemelse machten. Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt, omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.

Hier gaat het over de ‘orthodoxie’, de juistheid van wat we verkondigen: zitten we niet goed te praten wat niet goed te praten is?

De teksten op mijn leven gelegd

Die teksten worden vooral pregnant als we ze toepassen op ons eigen leven, en niet blijven haken bij klassieke inconsequenties bijvoorbeeld van Romeinse instanties van celibataire mannen die koppels bijvoorbeeld de last van een leer en normen opleggen die ze zelf niet hoeven op te nemen, en ondertussen overigens toch een geheim homofiel seksueel leven leiden. Dergelijke kritieken zijn gemakkelijk. Maar hoe zit het met onszelf?

Hoe omgaan met, kijken naar het confronterende van teksten zoals die in het evangelie en de eerste lezing (de profeet Maleachi) van vandaag?

Recent gaf ik een workshop over spirituele zorg waarin ik voorbeelden gaf van hoe we dit in ons team proberen te integreren. In de tegenwoordig onvermijdelijke evaluatie die ik nadien toegestuurd kreeg, scoorde ik eigenlijk heel goed, maar toch was er die ene kritische opmerking die bleef hangen: ‘Wat een opheerlijking van zijn dienst. Negatieve ervaringen werden niet gedeeld. De zoektocht naar erkenning voor zichzelf is groot!’

Ook recent was er een studiedag over euthanasie bij ondraaglijk psychisch lijden. Bij mijn pleidooi voor niet-weten in ethische kwesties (wijselijk onwetend – sabiamente ignorante), namelijk: zegt niet te vlug dat je weet wat goed en kwaad is in dergelijke moeilijke kwesties, kreeg ik de kritische vraag voorgeschoteld:  is uw zogezegde ignorantia docta (‘wijze onwetendheid) geen ignorantia crassa (‘krasse onwetendheid’)? Ga je niet te vlug voorbij aan een aantal ontstellende misbruiken en cijfers? Ik vond het intellectueel niet helemaal eerlijk om die twee termen te verbinden, maar ergens raakte het iets in mij. Is die kritische, vervelende vraagsteller geen kleine profeet die de priester terecht bevraagt? Ben ik als leider van de mis geen misleider? Gaat het daarbij toch om  meer dan een narcistische, marc-istische krenking? Hoe hiermee omgaan?

Binnen veertien dagen is er opnieuw een congres over de kritische evaluatie van die euthanasie wet. Als ik niet onverbloemd euthanasie afkeur, er ruimte voor laat, ook bij bepaalde gevallen van psychisch lijden – zij het met meer zorgvuldigheid dan nu het geval is - kijk ik dan de mensen niet teveel naar de ogen? Ben ik barmhartig op een onjuiste manier? Ben ik van de weg afgeweken?

Teksten en leven in-gebed

Eerlijk: ik probeer dit in mijn gebed te betrekken. Meer dan voorheen. Juist daarom gaat de Schrift ook confronteren. Maar wat kan ik dan ontdekken? Hoe verschijnt God daar? Misschien verschijnt Hij daar als die ene echte “vader” ‘Gij hebt maar één Vader, de hemelse’; ‘Gij hebt maar één leraar, de Christus’.

De confrontatie toelaten is niet hetzelfde als mij onmiddellijk laten veroordelen door het Woord zoals we het vandaag krijgen in de Schrift, want we willen geloven dat het een Woord van Leven is. Toch merk ik dat ik als ik daarmee ga bidden dat ik als het ware een vooroordeel tegen mezelf vertoon vanuit een eerste vluchtige kennismaking/lezing van de tekst: natuurlijk zal ik hier veroordeeld worden. Daar zit een moraliserend, oordelend Godsbeeld onder – ik laat me dan leiden door een hard woord, maar niet door de God die wil werkzaam zijn doorheen dat woord. En de Schrift probeert op zoveel plaatsen ons te overtuigen van een andere, barmhartige God. Dus: hoe kan dit confronterende woord een woord van leven zijn? (Dat is tussen haakjes de betekenis ook van het ignatiaanse agere contra , het ingaan tegen je natuurlijke neiging. Dat moet je niet doen omdat je eigen neiging noodzakelijk slecht is, maar om je eigen neiging uit te zuiveren; net zoals een goed tegenargument  in een discussie je verplicht om je eigen goede standpunt aan te scherpen, te zuiveren.)

Bidden helpt me over te gaan van veroordeling naar verlossing.

 

In de meditatie zie ik ook dat Jezus – zoals beschreven door Matteüs - overdrijft. De Boze Boodschap noem ik dat.  Farizeeërs waren, denk ik, goede mensen, maar niet noodzakelijk vrij. Ik moet bijvoorbeeld altijd bedenken dat een zekere Levinas als ik men niet vergis in zijn spiritualiteit aanleunde bij het farizeïsme dat een joodse religieuze stroming, politieke partij en sociale beweging was. Farizeeërs worden door de evangelies getekend als tegenstanders van Jezus die de wet vooral naar de letter opnamen en niet naar de geest. Dat is een karikatuur, zoals men dat ook gedaan heeft met bijvoorbeeld het woord ‘jezuïtisch’ dat ‘schijnheilig’ is gaan betekenen. We zijn in goed gezelschap! In het ongenuanceerde beeld van de farizeeërs en wetgeleerden die vervolgens door Jezus keihard worden aangepakt en van veel zonden beschuldigd, herken ik hoe de ander in het lijden verschijnt als de stalker, de pestkop. We zien dat bij zieken die zorgverleners vijandig kunnen ervaren, maar ik zie dat ook in mijn neiging om in (vooral ethische) discussies en debatten de tegenstander te identificeren met een bepaald vijandsbeeld dat niet klopt met de realiteit. Maar zo beleven wij vaak tegenstanders. En dat terwijl die ander, hij of zij, het misschien ook moeilijk heeft, een zoekend mens is. Tot die simpele idee, dat ander beeld komen – je vijand beminnen -  vergt spiritueel gezien soms een lange weg.

Bidden helpt dus om over te gaan van de vijand-stalker naar het beeld van iemand die het ook moeilijk heeft.

In het biddend omgaan met kritiek kom ik in gemengde gevoelens terecht, in mijn ambivalenties. Is ambivalentie overigens niet eerder de regel dan de uitzondering in ons leven? Dat is toch wat ik elke dag zie bij zieken en familieleden, en bij onszelf. Vaak moeten we in ons leven compromissen sluiten die noodzakelijk ambivalent zijn. Maar waar wordt het compromis compromitterend? Ik voel mij tegelijk machteloos (ik weet het niet zomaar, ik kan zo weinig bepalen) en tegelijk blijf ik een vrij mens, dus ook verantwoordelijk. Maar waar mijn machteloosheid eindigt en mijn verantwoordelijkheid begint, dat kluwen, daarmee komt ik voor de Vader en de Leraar. En probeer te bespeuren wat mij gegeven wordt, waar de waarheid verschijnt.

Bidden helpt om over te gaan van kluwen, ambivalentie naar ontwarring.

 

‘Wie zichzelf vernedert, zal verheven worden’, besluit het evangelie. Ook dat kunnen we heel moralistisch opvatten. In het gebed kan ik de levengevende weg gaan van vernedering tot nederigheid. Verleidingen hebben iets vernederends: ik kan er niet tegen op, ik ben niet zo sterk of goed als ik dacht.  ‘Op een dag zal je je geplaatst zien tegenover de verleiding zoals een kind dat niet weet waar het kijken moet. (…) Je geest die zo stevig gevestigd leek (in God), heel je nauwkeurige kennis, je zo evenwichtige gedachtegang, zullen verdrinken in een oceaan van twijfels. Een enkel iets kan je dan helpen om deze te overwinnen: de nederigheid. Als je dat snapt, verdampt heel hun vermogen. Beantwoorden aan deze pijnlijke pedagogie (van God), betekent dus dat je moet aanvaarden om mee te gaan in de zin van de verleiding, niet vluchten voor de vernedering die je door de verleiding wordt aangedaan, maar ze in zekere zin ‘trouw volgen’ (‘épouser la tentation’).’ ‘Het komt er op aan - beweert ene Isaak de Syriër - om op het moment van de bekoring aandachtig in zijn hart de opeenvolging van vertroostingen en bekoringen te volgen, te ervaren hoe een kracht zich verwijdert en dan weer naderbij komt; wat men soms tegelijk in lichaam en geest voelt.’ De rol van de mens beperkt er zich dus toe om nederig in het spoor te blijven van de genade van God, of de mens nu toegeeft aan zijn dwaasheden en bekoringen of niet. Zoals Bernardus zegt: ‘God verkiest een berouwvolle zondaar boven een hoogmoedige maagd!’ De ergste verleiding is niet die verleiding (of het nu gaat om relaties of om ideeën die men verkondigt) die voorafgaat aan de zonde, maar die verleiding die erop volgt, namelijk die van de wanhoop: dat er geen liefde voor mij meer bestaat of dat ik er nooit zal toe komen. ‘Degene die zondigt maar niet wanhoopt durft niemand nog te veroordelen of te blameren.’ En zo helpt bidden om te komen tot een ignorantica docta, in plaats van crassa. Geloof ik.

AANSLUITENDE VOORBEDEN

 

Laat ons bidden dat wij zouden groeien in het geloof

dat het Woord, ook als het in ons vel snijdt,

er niet is om ons te veroordelen maar om ons tot leven te brengen

en zo een liefdevolle, niet veroordelende God te ontdekken.

 

Laten we bidden dat wij meer zouden geloven

hoe we in het gebed onze vijanden kunnen leren beminnen,

dat we leren zien hoe ook zij het moeilijk hebben

en zo onze vijandsbeelden mogen evolueren.

 

Laten we bidden dat het kluwen van machteloosheid en verantwoordelijkheid

waarin wij soms innerlijk terecht komen

In ons gebed tot een begin van ontwarring mag komen.

 

Laat ons bidden dat de vernederingen die ons te beurt vallen door ons te kort schieten

een weg mogen worden tot authentieke nederigheid.

Dat we in de verleidingen die we aanvoelen in ideeën en relaties leren

om zonder schrik de genade van God te volgen.