HOMILIE OP
DRIEVULDIGHEIDSZONDAG 2-3 JUNI 2012
Matteüs 28,16-20
'In de naam van de Moeder, de Dochter en de Heilige Fee'. Het is een grapje van een medebroeder-theoloog, dat ons aanzet om theologische uitdrukkingen te zien als 'blik-openers' en niet als gesloten 'conserven'. Is het evangelie een huis waarin we ons opsluiten of is
het een huis van waaruit we de wereld instappen en telkens weer naar terugkeren? Ik zou het evangelie van 2-3 juni in en uit willen stappen’
vanuit mijn dooppraktijk. Toevallig of providentieel heb
ik nogal wat kindjes gedoopt de laatste tijd. En we zijn allen wel eens aanwezig op een doop. Wat zegt die doop over
dit evangelie en over de Triniteit? Wat zou het in deze tijd kunnen betekenen om te dopen 'in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’?
Ik neem dit korte evangelie zin per zin,
vers per vers:
“De elf
leerlingen nu begaven zich naar Galilea, naar de berg die Jezus hun aangewezen
had.”
De leerlingen worden op het einde van het Mt-evangelie
terug naar het begin verwezen, naar Galilea. Na de hele reis van Galilea naar
Judea, het groeiend conflict, uitlopend op het lijden en de dood van Jezus, verschijnt
eerst een engel (boodschapper) en later Jezus zelf aan de vrouwen die zoals
steeds aan de oorsprong van het leven staan en de boodschap krijgen: ‘Gaat aan
mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar
zullen zij Mij zien.’ De gewone realiteit terugvinden, maar wel vanuit een hele
reeks ervaringen en avonturen.
De doop van een kindje, dat zich zelf natuurlijk in de meeste gevallen niets zal herinneren van het gebeuren, is in feite de her-doop van de ouders en van de omgeving. Het is een nieuw begin, een nieuw beginnen, maar reeds na een heel parcours van ervaringen en avonturen: relationeel, soms medisch-verloskundig, de wonderlijke ervaring van de geboorte, zeker van een eerste kind – ik hoor ouders daar steeds over spreken: ‘het zuiverste wat ik ooit meemaakte’, vertelde mij vorige week nog een jonge vader-beroepsvoetballer. Een kind is toch een doorbraak in de perceptie van de realiteit. Na heel dat parcours de gewone realiteit terugvinden, maar toch helemaal anders: de realiteit als een gave én een opgave (verantwoordelijkheid), als een mysterie dat ons voorafgaat, als een schepping, en dus ook de figuur van de Schepper, de Vader zo u wil. Dat kunnen we in een doop bewuster verwoorden en beleven.
“Toen ze Hem
zagen, wierpen ze zich in aanbidding neer; sommigen echter twijfelden.”
In aanbidding neervallen voor een mens: je zou van minder twijfelen. Nochtans: God is mens geworden. Zo typisch voor het christendom, zo merkwaardig en radicaal. Durven wij dat ernstig nemen? Durven we werkelijk doordenken dat alles wat menselijk is - tot en met seksualiteit en voortplanting - ernstig genomen wordt in God. God wordt mens, niet alleen in Jezus van Nazaret, maar in elke mens, in elk ‘vlees’. Dat er geen radicale scheiding is tussen ‘in den hoge’ en de mens, het mensje, het vleesgeworden Woord: incarnatie heet dat! Kan het ook eens eenvoudig zijn, zoals bij de geboorte van een kind: iets goddelijks? Zo klinkt voor mij ‘dopen in de naam van de Zoon’.
De Zoon evoceert dat het menselijke alles met God te
maken heeft: ook het lijden, waaruit Jezus volgens het verhaal is opgestaan.
Als we een kind dopen be-lijden we dat er steeds Leven, Opening mogelijk is:
het water is het water van de Rode Zee dat de dood van het Volk Gods zou
betekenen maar dat wonderlijke genoeg opengaat. Zo kwam er ook nog een opening
voor Jezus. Nu en dan gebeurt het dat
vanuit de het voorbereidend gesprek in het doopsel dan ook het lijden en de
dood van een vriend of familielid ter sprake komt en dit ook geëvoceerd wordt
bij de doop zelf.
Lijden doet twijfelen. Maar ook de twijfel, zo menselijk,
heeft zijn plaats. Hij heeft het ons voorgedaan: ‘Waarom hebt ge Mij verlaten?’
“Sommigen twijfelden”: misschien een van de meest troostende zinnen uit het
evangelie, zelfs in het slot van het evangelie. En dus ook bij een doop, een
nieuw begin. Niet iedereen is erbij met dezelfde ‘devotie’, het stevige geloof.
“Jezus trad
nader en sprak tot hen: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde’.”
Hier moet ik terugdenken aan Johannes’begin van het
Laatste Avondmaal: Jezus stond op van de tafel ‘in het bewustzijn dat de Vader
Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God
terugkeerde’. De Mens, Mensenzoon is vrijheid gegeven. Meer en meer
zien we dat de mens dingen kan beïnvloeden. Ons godsbeeld zegt niet dat dit
niet OK is. Het zegt wel: fundamenteel is die vrijheid gegeven, zeg maar
gegeven door Iemand, door ‘de Vader’.
“Gaat dus en
maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en
de Zoon en de heilige Geest…”
Hier komt de gemeenschap naar voren: je kan ‘alle
volkeren tot mijn leerlingen maken’ zien als een proselytische aansporing:
wordt een van onze kerk, van ons merk. Je kan het ook zien als helpen bewust worden
dat allen verbonden zijn, dat de mensheid een gemeenschap vormt. Omdat God een gemeenschap vormt: Vader, Zoon
en Heilige Geest. De eenvoudigste omschrijving van de betekenis inderdaad van
de Triniteit mijns inziens is te zeggen: God is gemeenschap, God is relatie.
Waar echte gemeenschap en relatie wordt beleefd, is God – is er en-theo-siasme:
in God zijn, de drift van de Geest: geestdrift. Ubi caritas et amor, Deus ibi
est.
Een doopsel verzinnebeeldt dat aspect: er is een
gemeenschap, familie, soms familie en vrienden, soms de bredere gemeenschap.
Welnu, waar echte gemeenschap is, is God.
“…en leert hun
te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot
aan de voleinding der wereld.”
Hier hoor ik een spanningsveld: tussen de Wet, en dat is
hier bij Matteüs niet minder dan de Bergrede, die overigens op een berg in
Galilea – het begin – wordt gesitueerd. Zo radicaal, zo veeleisend, klinkt dat.
Zo quasi onhaalbaar. Zo hard klinkend soms, dat het zelfs geen ideaal lijkt. En
tegelijkertijd is onmiddellijk het geruststellende, bijna lieflijke: Ziet, Ik
ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld.
Zo engageren ouders, peters en meters zich om een kind in
de geest van het evangelie, van de Bergrede, op te voeden, om het in die
richting te stimuleren en structureren. Tegelijkertijd wordt gezegd: wat je ook
doet of hoe je je ook gedraagt, Ik wil proberen er te blijven zijn voor jou,
zolang ik leef. In het onderhouden van de Wet en het ‘Ik ben met u…’ ligt ook
het spanningsveld tussen het formele en het diepere: dopen omwille van de
traditie, ‘om in orde te zijn’, om eerste communie, vormsel, katholiek huwelijk
mogelijk te maken – waarom niet? – maar je merkt ook zo vaak een authentiek er
voor altijd willen zijn voor dit mensenkind. Menslief, ik hou van jou, ik zal
er voor je zijn. Zo menselijk, zo goddelijk.