zondag 10 maart 2013

Terug keren naar de vader: vol-ledig leven


Commentaar bij Lc 15, 1-3.11-32: De parabel van de vader en de twee zonen

[1] Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. [2] Maar zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ [3] Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: ‘Iemand had twee zonen. [12] De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. [13] Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. [14] Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. [15] Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. [16] Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. [17] Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. [18] Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, [19] ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” [20] Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem.
[21] “Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” [22] Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. [23] Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, [24] want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.
[25] De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. [26] Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. [27] De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” [28] Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren. [29] Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. [30] Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” [31] Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. [32] Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.”’

Terugkeren naar de vader: vol-ledig leven

De voorbije jaren was ik bij dit al te bekende verhaal vooral gefascineerd door de twee zonen die elk een figuur voorstellen: de jongste als de figuur van de hedendaagse mens die zijn deel opeist, zijn eigen weg gaat, in de vervreemding terecht komt en dan node terugkeert; de oudste als de mens van de generatie van mijn ouders, gekenmerkt door de wet, de teksten, plichtsbewust; stilletjes jaloers op de jongere generatie die van alles mag ervaren wat vroeger verboden was. Nu ben ik meer gepassioneerd door de vader, de figuur die het leven gunt. Wat stelt hij voor?

Daarvoor even de context: drie parabels over hoe datgene wat verloren ging gevonden en gered werd (het schaap, de drachme, de zoon). Ze komen naar aanleiding van de vaststelling dat ‘alle tollenaars en zondaars’ (nieuwe, oecumenische vertaling) bij Jezus kwamen om naar Hem te luisteren. Hoe komt het dat ze naar Hem wilden toekomen? Wat proefden ze in deze figuur Jezus? De parabel van de Vader en de twee zonen geeft het allicht aan, met name in de figuur van de Vader. De jongere zoon lijkt te verwijzen naar de ‘zondaars’; de oudere zoon naar de Farizeeërs en Schriftgeleerden; de vader naar de houding die Jezus zelf voorstaat. En die wordt gekenmerkt door twee zaken: authentiek mede-lijden enerzijds en anderzijds vreugde om de hereniging. Dat is allicht wat die ‘zondaars’ proefden bij Jezus en daar wil ik proberen naar te kijken.

MEDE-LIJDEN
Authentiek mede-lijden is niet de projectie van onze afschuw bij het zien van iets triestigs, het is een bepaald delen in een lijden. Elke figuur heeft hier zijn lijden, en misschien kunnen we ons in elk van die figuren tegelijk herkennen.
De jongere zoon lijdt aan zijn eigen vrijheid. Hij heeft zich kunnen/durven vrijmaken maar heeft nog geen nieuwe heelheid gevonden, heeft zich nog niet herenigd. De oudere zoon lijdt aan het gewicht van de wet, aan de plichtsgetrouwheid. Hij heeft zich niet kunnen/durven vrijmaken ten opzichte van de Wet en beleeft geen vreugde aan de Wet, blijft erin steken want kan het leven niet gunnen aan wie de Wet overtreedt. De vader lijdt ook: hij weet dat hij noch de ene noch de andere zoon kan tegenhouden te lijden, ik zou zeggen aan zichzelf. Hij beseft dat ze hun eigen weg moeten gaan om tot een diepere hereniging te komen: ‘Ik kan niet in hun plaats leven. Ik laat hen leven….’ Ver weg (v 13), wat de jongere zoon betreft. Het valt bijvoorbeeld op dat de Vader geen weerstand biedt aan het verzoek van de jongere zoon wanneer deze zijn deel opeist en verzilvert en wegtrekt. De afstand is eigenlijk niet alleen uitwendig, ook inwendig doet de scheiding haar werk. Hij had zich kunnen laten verdrinken in zijn pijn om wat hij noemt de ‘dood’ van zijn jongste zoon (v 24 en 32), maar hij lijkt te beseffen dat dit eigenlijk ‘moet’ gebeuren.

Bij zijn terugkomst ziet de vader hem al ‘in de verte aankomen’ – blijkbaar stond hij aandachtig uit te kijken - en dan ontstaat zijn medelijden, als iets nieuws, als een inval, geen sympathie maar medelijden. “De vader is in zijn darmen geraakt, alsof hij hem nooit gezien had… er is geen schuldige meer, geen onschuldige, maar enkel een lichaam dat stil nadert, met een schreeuw om relatie, en een ander lichaam dat zich laat ‘openen’ en vervoegen in het meest intieme, gevoelige, meest gekwetste…” (Lytta Basset). Je zou dat medelijden kunnen wegduwen, door iets te gaan doen, maar dat doet de vader niet. Door zijn mede-lijdende omhelzing communiceert de vader met het lijden van de ander.  Vandaar komt het gevoel van toebehoren, voornaamste ingrediënt van de vreugde om te zijn.
Mede-lijden maakt dus herstel mogelijk zodat we uit de kwestie van schuld en onschuld geraken en tot vreugde kunnen komen. Vreugde: in de drie parabels primeert de vreugde, maar is die er wel, wat moeten we er ons bij voorstellen en hoe kunnen wij daartoe komen?

VREUGDE
Het valt me op dat het in de eerste plaatst gaat om de vreugde van de vader. En eigenlijk alleen van de vader. Het is dus zeker geen ‘volkomen vreugde’. ‘We konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden,’ zegt de vader tegen de woeste oudere zoon die er helemaal niet in kan delen en buiten blijft. Het is ook niet duidelijk of de verloren zoon zelf al echt kan delen in die vreugde. Het lijkt erop dat enkel de vader echt vreugde beleeft. De zonen proeven nog geen vreugde; ze beleven zich nog niet terug als ‘broers’ - de oudste zegt: ‘die zoon van u’, als de vader spreekt van ‘uw broer’, de vader wel.

Wat moeten we ons voorstellen bij die vreugde? Waarom kan de vader vreugde beleven? Enerzijds omdat zijn zoon terug is, maar anderzijds ook omdat voor Hem niets perfect moet zijn: de jongere zoon is er, maar nog niet ten volle; de oudere zoon is er, maar is boos. De vader proeft vreugde omdat hij ‘ja’ kan zeggen op het hele leven, ik zou zeggen op het vol-ledige leven. Er is iets merkwaardigs met het woord vol-ledig.  Het spreekt van een volheid die inherent verbonden is met een ledigheid. Vol-ledig. Zoals de in-  en de uitademing samenhangen, onlosmakelijk. De volheid van het leven hangt samen met toelaten van ledigheid. Volheid is niet hetzelfde als 100 % kwaliteit, niet hetzelfde als ‘voltooid’. God kan volheid zijn (bij de Vader), maar God is ook de ontlediging, de kenosis, de lediging van de kelk in Jezus toen, in de Christus nu. Zo is ons leven volheid en tegelijk leegte.

BIDDEN EN LEVEN ALS TELKENS NAAR DE VADER TERUGKEREN

Is de tijd van vasten niet een tijd van uitnodiging om naar de Vader terug te keren, om iets te proeven van die vol-ledigheid?
Ik heb dat gedaan door te schrappen in mijn agenda en mij een week terug te trekken om in stilte te bidden, in groep, op een tegelijk zeer eenvoudige maar ook niet zo evidente manier. Daar wil ik toch iets van zeggen om te zeggen wat terugkeren naar de Vader, maar ook de afwisseling van volheid en leegte concreet voor mij kan betekenen.

Ik heb vroeger heel vaak met bijbelteksten gebeden, en dat blijft natuurlijk waardevol maar er kan een tijd komen dat je aan iets anders behoefte hebt, aan stilte. We waren met zestien personen en wie wilde meebidden zat in een kring, een kring van stilte. Telkens baden we gedurende 2 x 25 minuten, met vijf minuten ontspanningspauze tussenin. Tot vijf keer per dag. Na de gongslag baden we een Onzevader – het gebed dat Jezus zelf aan de leerlingen gaf toen ze vroegen hoe ze moesten bidden - om onze intentie duidelijk te maken: ons richten op de Vader en op zijn Koninkrijk (17,20): ‘De komst van het koninkrijk  van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’ ‘Binnen uw bereik’: hier en nu. Na het Onzevader niets anders dan zich innerlijk richten op God, zonder bijbel- of andere ‘interessante’ tekst, enkel gedragen door één woord (bijvoorbeeld vol-ledig) en natuurlijk komt dan van alles op wat je gewoon laat voorbijgaan zonder er op in te gaan: voorbijgaan aan mijn mooie gedachten (ja, speeches, preken etc…), voorbijgaan aan mijn gevoelens tot en met seksuele, aan ergernissen over mensen of de kerk, mijn lichamelijke ongemakken of signalen, botsen op een bolster in mij tot er misschien een barst ontstaat…, zonder allerlei interpretaties en reflecties te maken,… je gewoon proberen te richten op God en geduldig waarnemen wat gebeurt. ‘Zen’, inderdaad, maar christelijk ingebed. In zekere zin steeds terugkeren naar de Vader, naar de bron, zonder te blijven stilstaan bij de obstakels die ik waarneem rondom mij en vooral in mezelf.
Het lijkt niets, leegte, vasten, maar het vreemde is dat het opening geeft, dat we niet zot werden, dat het zinvol en zen-vol is. Dat het een perspectief biedt over onze eigen reflecties en pogingen heen waarin we kunnen vastlopen. Dat het helpt om hier en nu te leven in het gewone leven, in onze job en onze relaties. Met woorden van Franciscus van Sales:

“Als je hart zwerft of pijn lijdt
Breng het dan behoedzaam naar zijn plaats

Breng het zacht voor het aangezicht van de Heer
En zelfs als je je hele leven niets anders hebt gedaan

dan je hart steeds maar terugbrengen
en het weer voor het aangezicht van onze God plaatsen

hoewel het telkens weer wegliep nadat je het had teruggebracht,
toch heb je dan je leven vervuld.”