Maleachi, 1,14b-2, 2b.8-10:
"Ik ben een grote koning"
zegt de Heer van de hemelse machten
'en mijn Naam wordt gevreesd onder de volken.
Daarom geldt voor u, priesters, dit besluit:
"Wanneer gij niet luistert
en wanneer gij u niet bekommert om de glorie van mijn
Naam"
zo spreekt de Heer van de hemelse machten
"dan laat Ik een vloek over u komen,
dan vervloek Ik de zegeningen,
die u gegeven zijn.
Gij zijt van de weg afgeweken
en hebt door uw lering velen laten struikelen;
gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan,"
zo spreekt de Heer van de hemelse machten.
Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd
en versmaad wordt,
omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld
en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.
Hebben wij niet allen één Vader?
Heeft niet één God ons geschapen?
Waarom bedriegen wij elkaar dan
en schenden wij daarmee het verbond,
dat met onze vaderen is gesloten?
Matteüs 23,1-12
In die tijd
sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: "Op de leerstoel van
Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en
onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken;
want zelf handelen ze niet naar hun woorden. Zij maken bundels van zware, haast
ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen
ze er geen vinger naar uitsteken. Alles wat zij doen doen zij om bij de mensen
op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, ze
zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de
synagogen, ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen
rabbi genoemd worden. Maar gij moet u geen rabbi laten noemen. Gij hebt maar
één Meester, en gij zijt allen broeders. En noemt niemand van u op aarde
'vader'; gij hebt maar één Vader, de hemelse. En laat u ook geen 'leraar'
noemen, gij hebt maar één leraar, de Christus. Wie de grootste onder u is moet
uw dienaar zijn. Alwie zich verheft zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal
verheven worden."
inleiding op de viering, uitmondend op de Kyrie
(gezongen)
Ik ben in mijn
gebed getroffen geweest door het contrast in het geheel van de lezingen die de
kerk ons voorstelt dit weekend: enerzijds de confronterende toon van de eerste
lezing uit de ‘kleine’ profeet Maleachi en het evangelie die we straks horen en
waarin de hoogmoed en de inconsequentie van leiders wordt aangeklaagd;
anderzijds de lieftallige toon van de tussenzang psalm 131 en Paulus’ stukje
brief aan de Tessalonicenzen met telkens het beeld van de moeder die haar kind
koestert:
Broeders en zusters, wij zijn zachtzinnig met u
omgegaan als een moeder die haar kinderen voedt en koestert. Wij waren u zo
innig genegen…; zo lief waart gij ons geworden.
In psalm 131 smelten
de twee themata ineen, namelijk hoogmoed
die zachte moed wordt
Gij ik waan mij niet wijzer
ik weet mij niet meer dan
een mens
keer mij niet af van mijn
naaste
droom geen hoogdravende
dromen
ik heb mijn bestemming
erkend
mijn ziel is tot rust
gekomen
een kind dat gedronken heeft
en rust aan de borst van
zijn moeder
zo is mijn ziel in mij
Dat contrast
tussen hardheid en zachtheid kan onze ervaring worden als we bidden met harde
teksten en daar een zachte kern, een zachte God in ontdekken.
Paulus besluit
zijn stukje met een wens die ook de onze zou kunnen zijn voor deze viering: dat
wij het goddelijk woord niet ontvangen als een woord van mensen, maar als wat
het inderdaad is: het woord van God dat werkzaam blijft in u die gelooft.
HOMILIE
De teksten
"Er bestaat
een mooie anekdote – un bon mot zoals men zegt - over de
katholieke denker Max Scheler, die veel heeft gepubliceerd over waarden en
normen, maar op een mooie middag zijn papieren voor zijn college bij de hoeren
had laten liggen, bij wie hij tijdens de lunchpauze op bezoek was geweest.
Geconfronteerd met de discrepantie tussen zijn woorden en zijn daden antwoordde
Scheler: "Ik ben als een wegwijzer;
die wijst de richting zonder zelf in die richting te gaan." (uit een
interview)
De wegwijzer gaat
niet naar waar hij wijst. Daar moest ik aan denken bij de aanvang van het
evangelie van vandaag. Op
de leerstoel van Mozes hebben de Schriftgeleerden en de Farizeeën plaats
genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet
naar hun werken; want zelf handelen ze
niet naar hun woorden.
Het gaat er over integriteit, over ‘mens uit één stuk’ zijn,
over overeenstemming tussen woord en daad. Niet gehinderd door dat soort
integriteit durven niet integere leiders bovendien bundels te maken van
‘zware haast ondraaglijke lasten waarnaar ze zelf geen vinger uitsteken’.
(Zoals mensen die besparingen zouden beslissen waarvan ze de last zelf
nauwelijks gaan ondervinden) Jezus zegt raar genoeg dat we die woorden toch
moeten onderhouden, hoewel ze ondraaglijk zwaar zijn.
In de eerste lezing lijkt het wat omgekeerd: de priesters
worden hard aangepakt door de profeet Maleachi omdat hun ‘lering’ te
populistisch is, teveel gebaseerd is op menselijke overwegingen en te weinig op
Gods wegen zodat de mensen uiteindelijk mis-leid worden:
Gij zijt van de weg afgeweken en hebt door uw lering velen laten struikelen; gij hebt het verbond met Levi teniet
gedaan," zo spreekt de Heer van de hemelse machten. Daarom zal Ik zorgen
dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt, omdat gij mijn wegen niet
hebt bewandeld en in uw lering de mensen
naar de ogen hebt gezien.
Hier gaat het over de ‘orthodoxie’, de juistheid van wat
we verkondigen: zitten we niet goed te praten wat niet goed te praten is?
De teksten
op mijn leven gelegd
Die teksten worden vooral pregnant als we ze toepassen op
ons eigen leven, en niet blijven
haken bij klassieke inconsequenties bijvoorbeeld van Romeinse instanties van
celibataire mannen die koppels bijvoorbeeld de last van een leer en normen
opleggen die ze zelf niet hoeven op te nemen, en ondertussen overigens toch een
geheim homofiel seksueel leven leiden. Dergelijke kritieken zijn gemakkelijk.
Maar hoe zit het met onszelf?
Hoe omgaan met, kijken naar het confronterende van
teksten zoals die in het evangelie en de eerste lezing (de profeet Maleachi)
van vandaag?
Recent gaf ik een workshop over spirituele zorg waarin ik
voorbeelden gaf van hoe we dit in ons team proberen te integreren. In de
tegenwoordig onvermijdelijke evaluatie die ik nadien toegestuurd kreeg, scoorde
ik eigenlijk heel goed, maar toch was er die ene kritische opmerking die bleef
hangen: ‘Wat een opheerlijking van zijn
dienst. Negatieve ervaringen werden niet gedeeld. De zoektocht naar erkenning
voor zichzelf is groot!’
Ook recent was er een studiedag over euthanasie bij
ondraaglijk psychisch lijden. Bij mijn pleidooi voor niet-weten in ethische
kwesties (wijselijk onwetend – sabiamente ignorante), namelijk: zegt niet te
vlug dat je weet wat goed en kwaad is in dergelijke moeilijke kwesties, kreeg
ik de kritische vraag voorgeschoteld: is
uw zogezegde ignorantia docta (‘wijze
onwetendheid) geen ignorantia crassa (‘krasse
onwetendheid’)? Ga je niet te vlug
voorbij aan een aantal ontstellende misbruiken en cijfers? Ik vond het
intellectueel niet helemaal eerlijk om die twee termen te verbinden, maar
ergens raakte het iets in mij. Is die kritische, vervelende vraagsteller geen
kleine profeet die de priester terecht bevraagt? Ben ik als leider van de mis
geen misleider? Gaat het daarbij toch om
meer dan een narcistische, marc-istische krenking? Hoe hiermee omgaan?
Binnen veertien dagen is er opnieuw een congres over de kritische
evaluatie van die euthanasie wet. Als ik niet onverbloemd euthanasie afkeur, er
ruimte voor laat, ook bij bepaalde gevallen van psychisch lijden – zij het met
meer zorgvuldigheid dan nu het geval is - kijk ik dan de mensen niet teveel
naar de ogen? Ben ik barmhartig op een onjuiste manier? Ben ik van de weg
afgeweken?
Teksten en
leven in-gebed
Eerlijk: ik probeer dit in mijn gebed te betrekken. Meer
dan voorheen. Juist daarom gaat de Schrift ook confronteren. Maar wat kan ik
dan ontdekken? Hoe verschijnt God daar? Misschien verschijnt Hij daar als die
ene echte “vader” ‘Gij hebt maar één
Vader, de hemelse’; ‘Gij hebt maar één leraar, de Christus’.
De
confrontatie toelaten is niet hetzelfde als mij onmiddellijk laten veroordelen
door het Woord zoals we het vandaag krijgen in de Schrift, want we
willen geloven dat het een Woord van Leven is. Toch merk ik dat ik als ik
daarmee ga bidden dat ik als het ware een vooroordeel tegen mezelf vertoon vanuit
een eerste vluchtige kennismaking/lezing van de tekst: natuurlijk zal ik hier
veroordeeld worden. Daar zit een moraliserend, oordelend Godsbeeld onder – ik
laat me dan leiden door een hard woord, maar niet door de God die wil werkzaam
zijn doorheen dat woord. En de Schrift probeert op zoveel plaatsen ons te
overtuigen van een andere, barmhartige God. Dus: hoe kan dit confronterende
woord een woord van leven zijn? (Dat is tussen haakjes de betekenis ook van het
ignatiaanse agere contra , het ingaan
tegen je natuurlijke neiging. Dat moet je niet doen omdat je eigen neiging
noodzakelijk slecht is, maar om je eigen neiging uit te zuiveren; net zoals een
goed tegenargument in een discussie je
verplicht om je eigen goede standpunt aan te scherpen, te zuiveren.)
Bidden helpt me over te gaan van veroordeling naar
verlossing.
In de
meditatie zie ik ook dat Jezus – zoals beschreven door Matteüs - overdrijft.
De Boze Boodschap noem ik dat. Farizeeërs waren, denk ik, goede mensen, maar
niet noodzakelijk vrij. Ik moet bijvoorbeeld altijd bedenken dat een zekere Levinas
als ik men niet vergis in zijn spiritualiteit aanleunde bij het farizeïsme dat
een joodse religieuze stroming, politieke partij en sociale beweging was.
Farizeeërs worden door de evangelies getekend als tegenstanders van Jezus die
de wet vooral naar de letter opnamen en niet naar de geest. Dat is een
karikatuur, zoals men dat ook gedaan heeft met bijvoorbeeld het woord
‘jezuïtisch’ dat ‘schijnheilig’ is gaan betekenen. We zijn in goed gezelschap! In het ongenuanceerde beeld van de
farizeeërs en wetgeleerden die vervolgens door Jezus keihard worden aangepakt en
van veel zonden beschuldigd, herken ik hoe de ander in het lijden verschijnt
als de stalker, de pestkop. We zien dat bij zieken die zorgverleners
vijandig kunnen ervaren, maar ik zie dat ook in mijn neiging om in (vooral
ethische) discussies en debatten de tegenstander te identificeren met een
bepaald vijandsbeeld dat niet klopt met de realiteit. Maar zo beleven wij vaak
tegenstanders. En dat terwijl die ander, hij of zij, het misschien ook moeilijk
heeft, een zoekend mens is. Tot die simpele idee, dat ander beeld komen – je
vijand beminnen - vergt spiritueel
gezien soms een lange weg.
Bidden helpt dus om over te gaan van de vijand-stalker
naar het beeld van iemand die het ook moeilijk heeft.
In het biddend omgaan met kritiek kom ik in gemengde gevoelens terecht, in mijn ambivalenties. Is ambivalentie
overigens niet eerder de regel dan de uitzondering in ons leven? Dat is toch
wat ik elke dag zie bij zieken en familieleden, en bij onszelf. Vaak moeten we
in ons leven compromissen sluiten die noodzakelijk ambivalent zijn. Maar waar
wordt het compromis compromitterend? Ik voel mij tegelijk machteloos (ik weet
het niet zomaar, ik kan zo weinig bepalen) en tegelijk blijf ik een vrij mens,
dus ook verantwoordelijk. Maar waar mijn machteloosheid eindigt en mijn verantwoordelijkheid
begint, dat kluwen, daarmee komt ik voor de Vader en de Leraar. En probeer te
bespeuren wat mij gegeven wordt, waar de waarheid verschijnt.
Bidden helpt om over te gaan van kluwen, ambivalentie
naar ontwarring.
‘Wie zichzelf vernedert, zal verheven worden’, besluit
het evangelie. Ook dat kunnen we heel moralistisch opvatten. In het gebed kan
ik de levengevende weg gaan van
vernedering tot nederigheid. Verleidingen hebben iets vernederends: ik kan
er niet tegen op, ik ben niet zo sterk of goed als ik dacht. ‘Op
een dag zal je je geplaatst zien tegenover de verleiding zoals een kind dat niet
weet waar het kijken moet. (…) Je geest die zo stevig gevestigd leek (in God),
heel je nauwkeurige kennis, je zo evenwichtige gedachtegang, zullen verdrinken
in een oceaan van twijfels. Een enkel iets kan je dan helpen om deze te
overwinnen: de nederigheid. Als je
dat snapt, verdampt heel hun vermogen. Beantwoorden
aan deze pijnlijke pedagogie (van God), betekent dus dat je moet aanvaarden om
mee te gaan in de zin van de verleiding, niet vluchten voor de vernedering die
je door de verleiding wordt aangedaan, maar ze in zekere zin ‘trouw volgen’
(‘épouser la tentation’).’ ‘Het komt er
op aan - beweert ene Isaak de Syriër
- om op het moment van de bekoring aandachtig in zijn hart de opeenvolging van
vertroostingen en bekoringen te volgen, te ervaren hoe een kracht zich
verwijdert en dan weer naderbij komt; wat men soms tegelijk in lichaam en geest
voelt.’ De rol van de mens beperkt
er zich dus toe om nederig in het spoor te blijven van de genade van God, of de
mens nu toegeeft aan zijn dwaasheden en bekoringen of niet. Zoals Bernardus
zegt: ‘God verkiest een berouwvolle
zondaar boven een hoogmoedige maagd!’ De ergste verleiding is niet die
verleiding (of het nu gaat om relaties of om ideeën die men verkondigt) die
voorafgaat aan de zonde, maar die verleiding die erop volgt, namelijk die van
de wanhoop: dat er geen liefde voor mij meer bestaat of dat ik er nooit zal toe
komen. ‘Degene die zondigt maar niet
wanhoopt durft niemand nog te veroordelen of te blameren.’ En zo helpt
bidden om te komen tot een ignorantica docta, in plaats van crassa. Geloof ik.
AANSLUITENDE VOORBEDEN
Laat ons bidden dat wij zouden groeien
in het geloof
dat het Woord, ook als het in ons vel
snijdt,
er niet is om ons te veroordelen maar
om ons tot leven te brengen
en zo een liefdevolle, niet
veroordelende God te ontdekken.
Laten we bidden dat wij meer zouden
geloven
hoe we in het gebed onze vijanden
kunnen leren beminnen,
dat we leren zien hoe ook zij het
moeilijk hebben
en zo onze vijandsbeelden mogen
evolueren.
Laten we bidden dat het kluwen van
machteloosheid en verantwoordelijkheid
waarin wij soms innerlijk terecht komen
In ons gebed tot een begin van
ontwarring mag komen.
Laat ons bidden dat de vernederingen
die ons te beurt vallen door ons te kort schieten
een weg mogen worden tot authentieke
nederigheid.
Dat we in de verleidingen die we
aanvoelen in ideeën en relaties leren
om zonder schrik de genade van God te
volgen.