maandag 26 maart 2012

Volwassenheid: niet meer roepen 'Vader, red mij...'


Een vastenhomilie



Eerste lezing : Jeremia 31,31-34
‘Ik leg mijn wet in hun binnenste, Ik grif ze in hun hart.’

Evangelie : Johannes 12,20-33

[20] Nu waren er ook Grieken* onder de pelgrims die ter gelegenheid van het feest aan de eredienst kwamen deelnemen. [21] Ze wendden zich tot Filippus, die afkomstig was uit Betsaïda in Galilea, met het verzoek: ‘We zouden Jezus willen ontmoeten*.’ [22] Filippus ging dit bespreken met Andreas en samen gingen ze toen de zaak aan Jezus voorleggen. [23] Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Het uur* is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. [24] Waarachtig, Ik verzeker jullie: als een graankorrel niet in de akkergrond sterft, blijft hij onvruchtbaar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort. [25] Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven prijsgeeft in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwig leven. [26] Wie Mij wil dienen*, zal Mij moeten volgen*, en waar* Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn: wie Mij dient, zal erkenning vinden bij de Vader. [27]

Nu* het zover is, is mijn ziel ontsteld. Zal Ik dan zeggen: “Vader, red Mij uit dit uur”? Nee, want juist daarom ben Ik gekomen: met het oog op dit uur. [28] Vader*, verheerlijk uw naam!’ Toen* klonk er een stem uit de hemel: ‘Die heb Ik al verheerlijkt en ook nu zal Ik Hem verheerlijken.’ [29]

De* mensen die hadden staan luisteren, dachten dat het gedonderd had. Maar sommigen zeiden: ‘Er heeft een engel tegen Hem gesproken.’ [30] Jezus zei echter: ‘Niet voor Mij heeft die stem geklonken, maar voor u. [31] Nu wordt het oordeel over deze wereld geveld, nu gaat de vorst* van deze wereld onttroond worden. [32] Ikzelf moet van de aarde omhoog geheven* worden en zo haal* Ik allen* naar Mij toe.’ [33] Hiermee kondigde Hij aan op* welke manier Hij zou sterven.

Als ik de betekenis van de twee lezingen van vandaag probeer samen te vatten in een notedop, in een graankorrel, zou het klinken als: de eerste lezing zegt dat de mens is bedoeld voor verbondenheid en, als het goed zit, schuilt in die verbondenheid een groei naar zelfstandigheid van twee partners die vrijmoedig met elkaar omgaan – Jezus leert in het twaalfde hoofdstuk van Johannes dat die vrijmoedigheid op bepaalde momenten moed vergt, de moed om door eenzaamheid te gaan.


Vooreerst, in de eerste lezing is duidelijk sprake over een ‘nieuw’ (en dus onrechtstreeks ook een oud) verbond tussen Israël en de Heer.


Misschien dat we de uitdrukking ‘het verbond’ toch ergens als een contract, een aantal afspraken beschouwen. Misschien spreekt het ons meer aan als we dat idee van een ‘verbond’ horen als : De mens is bedoeld voor een verbond, voor verbondenheid, voor verbinding, voor relatie, voor religie. Dat ervaren we maar al te sterk als die verbinding verbroken wordt.


Misschien roept ‘het verbond’ ook iets statisch op terwijl de bijbelboeken suggereren dat in dat verbond, in die verbondenheid groei en evolutie schuilen. Die groei betekent dat de partners van dat verbond als het ware zelfstandiger worden, volwassen. Dat het werkelijk om een ik en een jij gaat die vrij-moedig met elkaar omgaan.



Als het ware de groei van kind naar volwassene, al doet het pijn dat juist die mogelijkheid soms brutaal wegvalt. In de eerste lezing klinkt het dat het geen verbond meer is ‘zoals Ik met hun voorvadren gesloten heb, toen ik hen bij de hand heb genomen om hen uit Egypte te leiden’. Groei van een volk dat als een kind ‘bij de hand wordt genomen’ Een volk dat zich daarbij soms gedraagt als een recalcitrante onderdaan, een ‘nukkig kind’ tegenover zijn meester : ‘Want dat verbond hebben zij verbroken, ofschoon ik hun meester was’.



Maar er ontstaat een nieuw verbond, een nieuwe relatie : ‘Ik leg mijn wet in hun binnenste, Ik grif ze in hun hart.’ Hoe hoor ik die zin ? Zij zullen met mij omgaan – dat is een belofte, een visioen, de hoop en intuïtie van Jeremia over hoe God en mens met elkaar omgaan – niet meer omdat het opgelegd wordt, omdat iemand hen daartoe als het ware vanbuitenuit dwingt, zij het dan nog voor hun goed – zoals men een kind dwingt om zijn/haar goed – maar omdat zij het echt vanuit henzelf willen. De echte auto-nomie : de wet in het zelf. Er zijn geen tussenschakels meer zoals bijvoorbeeld een externe wet, de tien geboden, de catechismus. Geen wet die we ‘van buiten’ kennen, maar ‘van binnen’. Echte partners : ik en jij : zo hoor ik Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn’. En op die wijze komen we dichter bij wie God werkelijk is : ‘Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden : Leer de Heer kennen. Want iedereen, groot en klein, kent mij dan.’



Die groei houdt wel in dat er bepaalde punten, momenten komen waarop men een stap verder gaat, bepaalde dingen dus achter zich laat. En dat vereist ook moed, men moet dus ook vrij moedig -  nu in twee woorden - zijn of worden. Het veronderstelt dat men door eenzaamheid gaat. En dat brengt ons bij het thema van het ‘vasten’ in elk van onze levens, en bij Jezus.



De evolutie wordt gemarkeerd, geritmeerd door bepaalde overgangsmomenten, speciale tijden en dat klinkt in de lezingen: zo begon de eerste lezing : ‘Er komt een tijd (dat ik met Israël een nieuw verbond sluit)…’ Er komt een tijd dat we tot een meer volwassen verbond-relatie komen. In het evangelie van Johannes klinkt het thema van een bepaald overgangsmoment, van een rijp tijdstip als: ‘Het uur is gekomen, (dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt)’(Joh 12,23).



Jezus herneemt de geschiedenis van zijn volk in zijn persoon, en gaat ons voor in die groei, maakt die beloftevolle intuïtie van Jeremia waar, en op een bepaald moment, bepaalde momenten in ons leven is ons uur gekomen.



De passage vormt een scharnier tussen enerzijds de Zalving in Betanië en de intocht in Jeruzalem (‘Palmzondag’) en anderzijds het Laatste Avondmaal dat begint met de bekende woorden : Jezus die wist dat zijn uur gekomen was…. De passage komt dus tussen enerzijds de intieme vertroosting door een vrouw en het publieke succes en de hoop bij het volk, en anderzijds het beslissend conflict met het politiek-religieus establishment, het instituut.



Enkele Grieken willen met Jezus spreken - we weten het ondertussen, als er grieken verschijnen, is het ‘krisis’ (woord dat effectief verschijnt in de zin: ‘nu heeft een oordeel – in het grieks : ‘krisis’ ! - over de wereld plaats’). Filippus komt dit zeggen aan Jezus, maar deze gaat niet rechtstreeks op dit verzoek in. Hij onderbreekt de gewone gang van zaken, zijn normale manier van doen – mensen ontvangen, naar hen luisteren etc – want Hij voelt dat Hij een stap verder moet.



‘Ik zeg u : als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen’



Een uitspraak die in deze dagen kan vals klinken indien we het sterven hier zouden begrijpen als een ongeluk, een noodlot dat mensen overkomt en niet als de consequentie van een keuze. In dat laatste geval kan de uitspraak ons verrassen én inspireren, niet zozeer omwille van dat sterven van de graankorrel dat ons bekend is, maar omwille van ‘(anders) blijft hij alleen’. Als we de oude manier van omgaan met elkaar steeds blijven herhalen, blijven we alleen – dan zetten we geen stappen vooruit meer, maar be-gaan we enkel misstappen. Om tot een meer levengevende relatie, een ‘nieuw verbond’ te geraken, moeten we bepaalde vormen – de graankorrelvorm – laten sterven.



Dan volgt die merkwaardige, vaak onbekende passage uit Johannes 12 waarin Jezus een ‘interne toespraak’ houdt die spreekt van een bepaalde volwassenheid: ‘Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet ik zeggen ? Vader, red Mij uit dit uur ?... Maar daarom juist ben Ik tot dit uur (uur van groei, van stap zetten) gekomen…’



Dat houdt in dat we ons voorhouden

(a)    dat we meer zijn dan onze gevoelens : dat er ook zoiets als kracht/wilskracht/groeikracht in ons leeft

(b)   dat we daar beroep op kunnen doen in ons, dat we - zoals we dat zeggen – krachten in ons kunnen ‘aanspreken’, onszelf kunnen ahw toespreken

(c)    dat groei op een bepaald moment ook betekent : niet meer zomaar altijd zeggen tot de ander : ‘Help mij, gij moet mij helpen…’. ‘Red mij, verlos mij… Jezus beseft dat Hij, op dit moment van angst voor wat zal komen - soms erger dan wat feitelijk gebeurt - niet zomaar meer moet zeggen tot de Vader: leid mij bij de kinderhand uit dit moeilijk moment. Hij is een volwassen kind geworden. Hij laat de Vader komen wanneer de Vader dat wil en kan. Hij gaat de weg van de graankorrel, ‘t is te zeggen, de weg van de volwassen mens die om tot werkelijk leven, dwz werkelijke verbinding te komen ook door een stuk eenzaamheid gaat.



Na die merkwaardige passage volgt een andere, unieke passage : ‘Toen kwam er een stem vanuit de hemel : « Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken. »’ Bij mijn weten de enige plaats in het evangelie van Johannes waar plots, ahw out of the blue een goddelijke stem tussenkomt! Het klinkt als de  bevestiging door de Vader van de eigen-zinnige stap van de Zoon : je hebt gelijk om een stap te zetten, ook al kost dit je heel wat, en je hebt gelijk om hier niet zomaar uit verlost te willen worden, maar om als volwassen mens je weg te gaan ook al lijk je je leven te verliezen.



De veertigdagentijd, de ‘vasten’ kan ons tot volwassenheid inspireren, en ons zo sterken op onze tocht naar meer mens worden, meer beeld van de echte God.

1 opmerking:

Leontien zei

de serie woorden van verbond, naar verbondenheid, verbinding, relatie, religie is heel mooi omschreven.